In de huid van een psychotica
De Amsterdamse Eva woont zes jaar gelukkig samen met haar vriendin Nona als ze tijdens een college gedragstherapie intens verliefd wordt op de docent, Andreas. Hij lijkt haar ook wel interessant te vinden. Al gauw beheersen de gedachten en gevoelens over ‘haar man’ haar hele leven. Zo erg, dat ze in een psychotische gemoedstoestand glijdt. Schrijfster Elise van Kleef beschrijft in Nachtzwaluw op invoelbare wijze de beklemmende gedachtengangen van iemand die lijdt aan een obsessieve waan.
Eva is vanaf het eerste college tot over haar oren verliefd op haar docent gedragstherapie. Al snel vult ze haar dagen met dagdromen over hoe ze haar vriendin Nona zal gaan verlaten, hoe ze haar vertrouwde leventje met de poezen Tiet en Sang achter zich zal laten, ofwel: over hoe ze alles op zal geven om bij ‘haar man’ Andreas te kunnen zijn. Alsof hun relatie voorbestemd is en de hele wereld erop wacht:
Ik stap in het bad en ineens weet ik wat zo bijzonder en ongewoon is vandaag: het is mijn trouwdag! Hij zal mij komen halen als ik klaar ben, als ik gebaad ben, als ik mijn rituele wassing heb gehouden… Onze trouwdag zal iets goeds doen voor de wereld. Iedereen zal er zijn.
In deze lyrische trant – die ontroert door de hunkerende, droomachtige naïviteit – is een groot deel van de roman geschreven. De eindeloze woordenstroom van de hoofdpersoon is zo hardnekkig dat het bijna absurd wordt, maar het is duidelijk dat Eva niet in staat is haar gedachtengang een gezonde halt toe te roepen. Daarvoor is zij al te ver in de psychose geraakt. En als lezer ga je erin mee.
Vogels
Over de schrijfster Elise van Kleef is niet meer bekend dan dat zij zelf ooit te maken heeft gehad met een psychiatrische stoornis. Eerder schreef zij in haar debuut Paviljoen Eikman over een studente die opgenomen wordt omdat ze waan en werkelijkheid niet meer uit elkaar kan houden. Ook Nachtzwaluw is een geschiedenis van een psychiatrische ziekte. Of het volledig op haar eigen ervaringen gebaseerd is, valt niet direct op te maken uit de roman. Heel veel feiten die te maken hebben met de psychiatrische aandoening worden niet vermeld. Zo vertelt de hoofdpersoon dat zij vroeger opgenomen is geweest, maar verder wordt daar niet over uitgeweid. Verder meldt Eva plompverloren dat zij tien pillen moet slikken. Het waarom hiervan en hoe ze de werking van de pillen ervaart, kom je echter niet te weten als lezer. De medicijnen zouden de wilde gedachtenstroom moeten temperen (de schrijfster zou dat moeten weten), maar daarvan blijkt niets uit de roman. Eva raakt juist steeds verder verstrikt in haar psychotische wanen en verliest langzamerhand alle grip op de realiteit.Geconcentreerd keek ik naar de figuren in het witte schuim die zich onder mijn ogen vormden als ik mijn lichaam in het warme water had laten zakken. Steeds opnieuw deed ik ontdekkingen: vogels! Nee, nachtzwaluwen vormden zich! Daar is hij weer, dacht ik dan, de nachtzwaluw in het bad. Zo had ik het idee dat hij mij nooit in de steek liet. Andreas. Mijn geliefde, mijn minnaar, mijn man.
Maalstroom
Nachtzwaluw is zeker geen klinisch verslag, daarvoor worden de details over het ziektebeeld te weinig uitgewerkt. Als puur fictieve roman overtuigt het verhaal echter ook niet op alle fronten. Daarvoor gebeurt er niet genoeg. En, wat vooral jammer is, de personages worden totaal niet uitgewerkt. Eva’s ambivalente houding ten opzichte van haar psychiater, Blank, wordt niet uitgediept. Eva maakt uiteenlopende opmerkingen als “Ik houd van haar” en “Blank stond machteloos” – en daar blijft het bij. De complexe relatie met haar vader wordt slechts vaag aangestipt. Ook vriendin Nona blijft steevast op de achtergrond. Zij is de brede schouder waarop Eva leunt, de rots in de branding die altijd alles begrijpt. Meer niet. Haar vocabulaire bestaat vrijwel uitsluitend uit begroetingen als “Hee Eve Love” en “Mopje, wil je een biertje?” Toch vormen die frasen een soort contrapunt in de obsessieve gedachtenvlucht van Eva. Ze herinneren aan de nabije realiteit, aan het leven met Nona en de poezen dat zij gewend was te leiden. Na verloop van tijd vindt zij daar toch ook haar houvast, lijkt het. Het einde van de roman is dan ook hoopvol, al is uit het verhaal niet eenduidig op te maken hoe Eva de psychose uiteindelijk de baas wordt. Van Kleef geeft een paar mogelijke aanknopingspunten, wederom zonder ze nader te duiden of uit te werken. Het wordt aan de lezer overgelaten om ze uit Eva’s stream of consciousness te halen. En daarmee komen we bij het sterkste punt van het boek: het is vooral die maalstroom zelf, die de roman de moeite waard maakt. Van Kleef slaagt er heel goed in om de vernauwde gedachtenwereld van iemand met een psychose van binnenuit te beschrijven, zodat Eva’s situatie invoelbaar wordt. En dat is interessant genoeg.