Ik en de wereld – in woord en geluid
.
Die De Backer verzorgt soundscapes die mooi dienen als bedje voor het woord, dat we gelukkig ook gewoon in gedrukte vorm mee kunnen lezen. Daarin toont Van Duijnhoven zich, in weerwil van het multitaskende circus dat hij opvoert, een welhaast ouderwetse romanticus, waarmee niet de beperkte betekenis wordt bedoeld van man verlangt vrouw, hoewel dat ook, maar vooral de geestesgesteldheid waarmee vrijwel iedereen in de westerse wereld sinds pakweg 1800 in leven en universum staan.
Voordeel is wel, dat de gedichten zich zonder veel problemen laten openen, ook zonder geluid. Of met zelf uitgekozen muziek erbij, zoals we vroeger ook gedichten lazen, onder de befaamde leeslamp, want zo verschrikkelijk nieuw of opzienbarend is de combinatie die de heren hier presenteren nou ook weer niet. Zie ook het fenomeen singer/songwriter, de oude neger die zijn lied zingt op de katoenvelden in het zuiden van de VS of Boudewijn de Groot (‘Zo te sterven op het water met je vleugels van papier’).
Vijand
De poëzie is behoorlijk postmodern. Van Duijnhoven laat zich niet op consistentie betrappen en spreekt tot ons met vele monden, veel daarvan verschillend. Na ‘Jungske’ – sentiment in een idioot dialect – volgt dan ook een ‘Zelfportret zonder ik’. Daarin wordt de spanning van het postmoderne dichterschap en bij uitbreiding het dito bestaan samengebald: zelf en ik drijven uit elkaar in een fragmentiserende werkelijkheid. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat het gedicht woorden gebruikt als ‘vijand’ en ’tegenpartij’ en dat het met de dichter in die versplintering ook niet optimaal gaat: “Mijn verstand/gaat kopje-onder/in het gistende moeras//van het handjevol verwanten/dat ik was.”
Vele bladzijden later drijft hij vanzelf richting poëtisch proza, en zo tegen het slot maakt hij op behoorlijk volgeschreven pagina’s het testament op van zijn jeugd: “Je bent nu halverwege een mensenleven, nog iets beneden het gemiddelde./Tijd voor een tussenbalans.” Het zal niet verwonderen, dat die niet echt geweldig uitvalt: steeds meer wordt de mens op zichzelf teruggeworpen: “In plaats van wij tegen de rest van wereld, wordt het ik tegen zelf.”
Kunstje
Daar tussenin dus een veelvormig spektakel, zelfs een vertaling van een Pools gedicht (het kan ook een mystificatie zijn) en veel spel met woord en taal. Enkele malen zwicht hij voor een overdaad aan effectbejag, in gedichten die het op de cd een stuk beter doen, maar door hun enkelvoudige kunstje op papier niet overtuigen. Het gaat dan om de verzen die door hun vorm lijken op een invuloefening:
Als ik vergeet, geloof dan niet dat het is omdat ik wreed zijn wil
Als ik verwijs, geloof dan niet dat het is omdat ik wijs zijn wil
En dat dan tientallen regels lang.
Bij voortdurende lezing blijkt steeds sterker dat Van Duijnhoven – naar we mogen aannemen bewust– langs het randje van kitsch en nietszeggendheid wandelt. Een enkele maal leidt dat tot een genante tuimeling, al zal dat ook wel weer postmoderne ironie zijn. Het gedicht ‘Blinder dan voorzien’, over de islamitische aanslagen in New York en Washington, is dermate tenenkrommend, inclusief het motto van DeLillo, dat het wel opzet moet zijn.