Meer verbeelding in het zelfbeeld!
.
Door verbeelding en onthechting, door het afleggen van het ego, door op weg te gaan en daarbij te weten dat verandering het enige echte continuüm is, zal de mens bevrijd worden, zal hij met anderen samen kunnen leven, al mag hij soms een beschouwende buitenstaander zijn. In dit eeuwige panta rhei vindt de mens dankzij zijn verbeelding de moed om door te gaan, lief te hebben, stelling te nemen, zin voor het schone, waarbij hij zichzelf telkens opnieuw uitvindt, als een balling die buiten de gevestigde maatschappelijke orde staat, als bewoner van de Middenwereld.
Werkelijkheid omvormen
Breytenbach werkt in Berichten uit de Middenwereld deze idee van een geestelijk, kosmopolitisch thuis (of ballingschap – dat is hier hetzelfde) verder uit, analoog aan zijn maatschappelijk medicijn voor Zuid-Afrika, ‘waar kunst en cultuur in een problematische staat verkeren’: er moeten meer culturele, creatieve ruimtes komen, waar ‘intellectuelen, vrouwen, revolutionairen en Afrikanisten’ kunnen wonen.
Dit geestelijke, niet geografisch bestaande thuis heet de Middenwereld, waar de bewoners de natiestaat ontstijgen door in taal, muziek of beelden en uit ‘de behoefte de werkelijkheid om te vormen’, vraagtekens plaatsen bij de samenhang van de natiestaat. Door dit schijnbaar ondermijnende betwijfelen, kunnen zij zich ‘identificeren met grotere eenheidsidealen’ en samenkomen, aldus Breytenbach, zonder de natiestaten af te schaffen. Hij staat met dit pleidooi voor culturele verbeeldingsruimte in een jonge letterkundige traditie, die een antwoord wil geven op Afrika’s etnische conflicten en slachtofferbeeld:
Om het beeld van slachtoffers van de geschiedenis, van het kolonialisme, van het racisme, van het kapitalisme, van het socialisme, van onze eigen onschuld en intrinsieke goedheid te overwinnen. […] We moeten toegeven dat het concept van de natiestaat zoals dat momenteel in Afrika bestaat, louter ten behoeve van roofzuchtige lokale elites en corrupte en cynische buitenlandse bedrijven, niet levensvatbaar is. De democratie die zich bij ons heeft verbreid, hoewel op smaak gebracht met het zoete vergif van verkiezingen, zal nog onze dood betekenen. We moeten onder ogen zien dat buitenlandse ontwikkelingshulp niet helpt.
Nodig zijn: waarachtige autonomie, onafhankelijkheid en een morele revolutie. Daarin schiet volgens Breytenbach (Zuid-)Afrika’s huidige generatie tekort. Zoals hij zichzelf half provocerend aanduidt als ‘dialectische bastaard’ om aan te duiden dat hij het burgerlijke blanke Afrikanerdom achter zich gelaten heeft, zo moet Afrika, dat ‘een continent is, waar de werkelijkheid van de metamorfose boven alles gaat’ zich hervormen. Het moet zijn geloof in de sterke mannen afwerpen en een nieuw intellectueel en artistiek klimaat scheppen.
Anti-Amerikaanse galspuwerij
Als tegenwereld van de Middenwereld staat bij Breytenbach het agressieve, anti-intellectuele redneck-Amerika, dat Irak wilde bevrijden. Breytenbach blijkt prachtig te kunnen schelden:
Wie zal zich de namen […] nog voor de geest weten te halen – de fundamentalistische vicepresident met het kwabbige lijf vol machiavellistische leugens en bittere wraakzucht, de SS-generaal die gereïncarneerd als minister van Defensie een lopende validatie van Mengeles droom vormde, […] de ‘huisneger’ van een minster van Buitenlandse Zaken, de schrale zwarte dame die louter euforie leek te kunnen ontlenen aan het voorrecht om het de baas naar de zin te mogen maken?
Breytenbachs letterkundige gal is van het bitterste en bijtendste soort; in dit boek komt veel gal voor. Stilistisch zijn zulke passages subliem, omdat ze, net als Breytenbachs zoektochten naar een maatschappijvisie, naar identiteit, naar rechtvaardigheid en ten langen leste ook naar God, gronden in een sterk poëtisch en talig begrijpen van de wereld en het leven zelf: Die lewe is taal, taal is die lewe.
Einstein wel, Dietrich niet?
Breytenbach zal nooit dwingend voorschrijven, wie er in de Middenwereld woont, maar schept er wel genoegen in om puur associatief kunstenaars en intellectuelen op te sommen, die wel of niet tot zijn Middenwereld behoren: de Dalai Lama en Einstein, ja – dat terwijl zij toch tijdens hun leven een zeer duidelijk standpunt innemen over hun geboorteland. Trotski en Ghandi komen tot de randen van de Middenwereld (waren zij te politiek, te nationaal?), terwijl het antifascistische duo Marlene Dietrich en Charlie Chaplin buiten moeten blijven!
Kritiek op Breytenbachs Middenwereld-idee is met recht te leveren. En waarschijnlijk zal er ook wel weer een kaaskop zijn, die Breytenbachs idealistisch pleidooi voor staatkundige emancipatie, voor intellectuele en artistieke bewustwording, afdoet als een ‘linkse hobby’. Maar Breytenbach levert ook kritiek op zijn eigen rol in de geschiedenis. De ooit vurige bevechter van de apartheid is thuisgekomen, in zijn Zuid-Afrikaanse Middenwereld.
Agnostisch trooster
Bovenal blijft Breytenbach een agnostisch trooster voor iedereen die leeft en daarom sterft: ‘God heeft een tweelingbroer: zijn verbeelding. Alles wat we niet begrijpen is vrij. Luister, als er niets meer over is, blijft de muziek wilskrachtig weerklinken.’ Het enige kritiekpunt op Breytenbachs charmant en humanistisch ideaal van de Middenwereld blijft de vraag aan onszelf: Hoevelen zullen domheid, woede of nijd en daarmee hun ego en gebrek aan verbeelding ooit helemaal kunnen overwinnen?
In die zin lijken, jammer genoeg, de bewoners van Breytenbachs Middenwereld toch weer een kleine, breed en hoog opgeleide, culturele elite in zelfverkozen en bevrijdende ballingschap. Maar hoe graag woonden we daar!
Zoals Breytenbach dichtte in ‘Ek sal sterf en na my vader gaan’:
Vriende, medesterwendes, moenie huiwer nie; […]
laat ons sterf en vergaan en vrolik wees:
mý vader het ’n groot bôrdienghuis.