Doorgeslagen drama in de Biblebelt
‘Ik ben een kei in geweldscènes’ bekent schrijfster Aukelien Weverling tijdens een interview in VPRO’s De Avonden. Een understatement, valt op te maken uit haar roman Het land. Hoe een veelbelovend verhaal uitmondt in niet veel meer dan een wrede fantasie.
In het land van Weverling zitten we in het hoofd van pubermeisje Betje die in een terugblikkende je-vorm het verhaal van haar oersaaie leven vertelt. Zoals ze zich bedenkt als ze in de tuin op de schommel zit:
Dit was wat je de rest van de dag deed. Tot de lucht langzaam afkoelde, donkerde, en Moe je binnen riep. Of je een leuke dag had gehad? Het draaien van de aarde was hier tot evenement verheven.
Betje woont in een fictief stukje Nederland waar de mensen streng leven volgens de wetten van wat de natuur geeft en wat de dominee op zondag verkondigt. Er is geen twijfel mogelijk dat alles van bovenaf aangestuurd wordt en om een plek in de paradijselijke eeuwigheid te verwerven dient de mens zich slaafs te schikken in zijn nederige positie.
Zonder werkwoorden
Maar Betje geeft blijk van een kritische instelling. Haar gedachtestroom richt zich vooral op de toekomst: weg uit deze beklemmende wereld. De stad lonkt, of in ieder geval de vrijheid van zelfontplooiing, bijvoorbeeld in de vorm van een studie sterrenkunde. Als er zich een kalverliefde ontwikkelt met de jongste zoon van de buurman is dat de eerste stap op weg naar een bredere horizon: het gedeelde wantrouwen waar het de starre geloofsbeleving betreft en de toegang tot echte boeken – werk van Dante en de relativiteitstheorie.
Weverling weet de zwaarmoedige landschappelijkheid goed te verbeelden. Haar ingedikte stijl, waarbij werkwoorden liefst worden weggelaten, leveren een poëtische ritmiek op. Voor een hele roman is deze vorm wat vermoeiend maar het geeft, zeker in het begin, fraai de verveelde onrust van Betje weer:
Klamme lakens van het vocht dat in de lucht hing, in de gehaakte sprei zaten gaten en steeds kouder het puntje van je neus.
Groteske afloop
Dan wordt het landelijke leven ruw verstoord door een familie van buitenlandse afkomst. Ze vestigen zich in een woning in het dorp en worden direct het mikpunt van achterdocht en pesterij. De schrijfster toont de op angst gebaseerde woede door de familie geen naam en dus geen gezicht te geven (‘wat de moeder was, liep in doeken gewikkeld over het erf’). Zo staat de anonieme vreemdheid symbool voor alles wat niet thuishoort in deze strenggelovige biotoop.
Op dit punt aangekomen trekt Weverling alle registers open en wordt de lezer danig op de proef gesteld. Betje is – in haar hoofd – het grootste deel van het boek bezig zich af te zetten. Tegen dit bekrompen leven, tegen de verveling, tegen de verwachtingen, tegen de groepsdwang, tegen de religieuze achterlijkheid en uiteindelijk tegen het geloof zelf. Om zo’n bedachtzaam personage van het ene op het andere moment kritiekloos te laten deelnemen aan het gruwelijke slotakkoord is op zijn minst een opmerkelijke keuze.
Het is bekend, een tegenstelling extreem opblazen kan een effectief middel zijn om een maatschappelijke kwestie aan de orde te stellen. Aukelien Weverling is hierin echter zo ver doorgeslagen dat de groteske afloop van Het land maakt dat het boek amper beklijft. Terwijl haar stijl veel meer in petto lijkt te hebben dan dit naïeve sprookje met een over-the-top dramatisch einde.