De absurde oorlog
Het is een bekend adagium onder schrijvers dat komedie te doen is, tragedie te doen is, maar iets maken dat én grappig, én hartverscheurend is? Hels karwei. Astrid Rosenfeld trekt zich in Adams erfenis weinig van deze waarschuwing aan.
De Adam uit de titel is Adam Cohen, die vanuit het Berlijn van de jaren dertig op zoek gaat naar zijn vriendinnetje Anna, die naar haar thuisland Polen is teruggestuurd. Decennia later komt het verslag dat hij schreef van zijn zoektocht terecht bij Edward, Adams achterneefje. De roman bestaat uit drie delen: het eerste gaat over de opgroeiende Edward, het tweede bestaat uit Adams verhaal, en in het derde deel probeert Edward de losse eindjes aan elkaar te knopen.
Het zit ‘m in de toon…
De familie Cohen worstelt met vragen die vaker opduiken in oorlogsromans. Blijven, of toch vluchten? Wie is er te vertrouwen, en wie niet? En hoe kom je in het reine met een oorlogsverleden? Niet heel veel nieuws dus misschien, maar wat Adams erfenis opmerkelijk maakt is de toon die Rosenfeld aanslaat.
De roman bevat namelijk heel wat droogkomische, bijna absurdistische noten. De kleine Edward reist Duitsland door met zijn moeder en zijn stiefvader, een charismatische crimineel die sprekend op Elvis Presley lijkt. In zijn bijbaantje als tuinier kruist Adam het pad van de vrouw van zijn baas, een bizar figuur die al ‘Heil Hitler’ bulderend door de bloembedden stampt. En hij leert, middenin het opkomend nazisme, van zijn excentrieke grootmoeder Edda de kunst van het gezichtenlezen. Samen bestuderen ze het uiterlijk van de nieuwe machthebbers, om ze te doorgronden en misschien zelfs wat minder machtig te maken.
‘Hij ziet eruit als die kleine dikke putto op de kachel in de kamer.’
Bij dat soort opmerkingen begon onze Sturmbannführer altijd te kuchen. ‘Een beetje zakelijker, alsjeblieft, per slot van rekening is doctor Frank minister,’ zei hij serieus.
‘Maar hij heeft gelijk. Ga verder, Adam.’
‘Ik geloof dat hij niet geestig is en niet eerlijk.’
‘Bravo, Adam.’ Edda klapte in haar handen.
‘Waar zie je dat aan?’ vroeg Bussler onzeker.
‘Aan zijn mondpartij. En aan zijn vlezige voorhoofd.’
Bussler bekeek Frank nauwkeuriger en raakte diens lippen en voorhoofd aan.
‘Hier, probeert u het zelf eens,’ zei Edda, en ze gaf hem een foto van Göring.
‘Hij vreet te veel,’ borrelde het uit de Sturmbannführer omhoog.’
…en in de balans
Lange tijd blijft het allemaal, om niet te zeggen grappig, maar wel donker humoristisch. Maar hoe langer Adam naar Anna zoekt, hoe wanhopiger hij en hoe grimmiger de situatie wordt. Als hij in het getto van Warschau terechtkomt, laat Rosenfeld (terecht) haar absurdistische toon varen om de gruwelen van die plek naar de voorgrond te laten komen.
Het is een grote verdienste van Rosenfeld dat ze met een onderwerp waar al zoveel over geschreven is, op haar eigen wijze uit de voeten kan. Adams erfenis laat het absurd komische, en het absurd vreselijke van het leven, en de oorlog, zien. En dat allebei tegelijk.