Niemand die niet beseft dat hij het niet weet
‘Als je het uit hebt, wil je meteen opnieuw beginnen.’ Laat dat in dit geval nu eens géén cliché zijn. Je doet het, na het lezen van die slotzinnen als mokerslagen, meteen opnieuw beginnen. En je wordt meteen beloond.
De voor de Man Booker Prize genomineerde korte roman Alsof het voorbij is door Julian Barnes is een kleinood, maar dan wel een zwarte diamant. Hard, schitterend en met een schijn van transparantie. In de openingszinnen – een soort opsomming van beelden – resoneert het hele verhaal, in de eerste scène resoneert de laatste zin. Of in de laatste zin de eerste scène.
Het grootse van de middelmaat
Het verhaal is eenvoudig, en die eenvoud is meteen waar het verhaal om draait. Drie vrienden, onder wie ik-verteller Tony Webster, krijgen op de middelbare school gezelschap van de wat zonderlinge nieuwkomer Adrian Finn. Ze zijn zestienjarigen van een specifiek type: vervuld van grote woorden, grote verwachtingen, ontleend aan Grote Literatuur. Onderling en in de les schermen ze met citaten en filosofische ideeën.
Natuurlijk weten ze dan nog niet dat het leven hoogstwaarschijnlijk niet groots en meeslepend zal uitpakken. Iedere zestienjarige meent immers de uitzondering te zijn op de regel, op het gemiddelde, de middelmaat. Maar ze weten ook niet hoe ontzettend gelijk ze hadden, tegelijkertijd. Dat grote woorden wel degelijk van toepassing zijn, alleen niet op de manier waarop je denkt of hoopt. De middelmaat van het gewone leven kan even ernstig lijden opleveren als een groots en meeslepend leven middelmatig kan zijn.
Opeenstapeling van feiten
Lezers die houden van actie en heilig geloven in de stelregel show don’t tell, zijn bij Barnes aan het verkeerde adres, net als in de eerder dit jaar verschenen verhalenbundel Polsslag. Tony Webster maakt je deelgenoot van zijn twijfels en overwegingen, niet zozeer van zijn ervaringen. Het verhaal moet daar tussendoor, een beetje terloops, afgewerkt worden lijkt het: ‘Inmiddels was ik het huis uitgegaan en als stagiair begonnen in de kunstensector. Toen kwam ik Margaret tegen; we trouwden en drie jaar later werd Susie geboren.’ Daar was bij elk schrijfklasje een dikke rode streep doorheen gegaan.
Het is een middelmatig leven, niet de moeite van het vertellen waard. Vriendschap die verwatert, het eerste vriendinnetje, huwelijk, kind, scheiding, pensioen. Een opeenstapeling van feiten, niets meer niets minder. Als Tony in het tweede deel van het verhaal het leven van dat eerste vriendinnetje weer in wordt getrokken, komt er een innerlijke exegese op gang die alles op zijn kop zet. Een opeenstapeling van feiten – moet je het daar maar mee doen? Waar schuilt in een rijtje feiten van het leven de verantwoordelijkheid voor dat leven? Het is een exegese die bepaald niet louterend werkt.
Verontrustend goed
Uiteindelijk is alles onbetrouwbaar: de tijd, het geheugen, de geschiedenis en bovenal jezelf, als punt waarin deze abstracte begrippen concreet tot uiting komen. We zijn allemaal onbetrouwbare vertellers, daar blijft Barnes in al zijn boeken steeds op hameren. Wat blijft er dan nog over om te weten? In de eerste scène en in de laatste zinnen – of eigenlijk andersom, in de laatste zinnen en dan weer in de eerste scène – staat het er even terloops als treffend. Er is onrust, dan wel grote onrust. Of wellicht kun je alleen stellen: ‘Er heeft iets plaatsgevonden.’ Maar wat? Niemand die het weet of kan achterhalen. Niemand die niet beseft dat hij het niet weet. Dat is verontrustend, ja. Verontrustend goed.