Peter Verstegen als gids voor Emily Dickinson
De tweedelige én tweetalige editie van merendeels alle gedichten van Emily Dickinson (1830-1886) was er al een tijdje, vertaald en becommentarieerd door duivelsvertaler Peter Verstegen. Nu ligt de aangevulde eendelige editie van ruim 800 pagina’s in de winkel. Een prestatie om stil van te worden, al voordat je een letter gelezen hebt.
Wie streng in de leer is, scheidt leven en werk van een kunstenaar. Bij Dickinson liggen het geheimzinnige van leven en werk in elkaars verlengde alsof het niet anders had gekund. Bijna al haar gedichten heeft ze in een raadselachtig isolement geschreven en zijn pas postuum gepubliceerd. Ondanks het vaak cryptische karakter ervan bezitten ze een hoge mate van eigenzinnige dichterlijkheid: het hoofd wordt danig aan het werk gezet, maar het hart wordt ook bediend. Het is niet raadzaam meer dan drie gedichten achter elkaar je eigen proberen te maken, omdat zo’n beperkt portie al onweerstaanbaar tot ruime reflectie voert. Dankzij het commentaar van Verstegen, hoewel hij gelukkig niet voor alles een uitleg paraat heeft, openen de gedichten zich meer dan je na eerste lezing voor mogelijk hield.
Taalmagiër
De biografieën van Dickinson konden niet uitblijven, misschien juist omdat er zoveel te raden was. Maar levensglimpen zijn beter te ontwaren in de selectie en vertaling van brieven die Bert Keizer heeft bezorgd in Welk een waagstuk is een brief. Daarin wordt, zoals op vergelijkbare wijze in haar poëzie, schijnbaar geopenbaard wat nauwelijks wordt prijsgegeven. Onthulling en verhulling gaan bijna onnavolgbaar hand in hand. Zo wordt de lezer een rad voor ogen gedraaid zonder dat hij dat helemaal in de gaten heeft. Geloofde ze in God? Ja en nee, en het laat zich raden in welke mate ja en in welke mate nee.
De dichteres jongleert woord voor woord als een taalmagiër, niet open en bloot op het podium, maar juist terzijde tussen de coulissen. Zodoende beoefent ze een volstrekt eigen vorm van mystiek, maar dan zonder opzichtige mistigheid. Soms laat ze zich zo weinig doorvorsen dat Verstegen haar maar onvertaald laat, ook wanneer haar woordkunst zo aforistisch compact is dat er uit het Engels geen uitweg naar het Nederlands te vinden is.
Wisselwerking
In ons land introduceerde Simon Vestdijk de dichteres in een doorwrocht essay (1932). Hij raakt haar kern waar hij haar een ‘primitieve verwondering tegenover de fundamentele levensverschijnselen’ toedicht, ‘een verwondering zonder partij te kiezen.’ Verder schrijft hij dat ‘de daardoor opgewekte vragen niet als op te lossen problemen worden gesteld: zij zijn gesubjectiveerd tot iets dat erachter ligt, tot een accent, een levenshouding, tot een richting van denken eerder dan tot denken zelf.’
Vestdijk was ook de eerste die zich aan vertalingen waagde. Heel wat anderen voelden zich na hem daartoe uitgedaagd, en allicht heeft iedere vertaler zijn eigen aanpak en kwaliteit. Verstegen sluit nu de rij en je moet van goeden huize komen om in zijn schaduw te komen. Maar, eerlijk is eerlijk, zijn kwaliteit wordt goeddeels ontleend door vergelijking met het origineel, dat steeds in kleinere letter op de ietwat volle pagina naast de vertaling te lezen is. Zonder die wisselwerking zou het Nederlands nog niet voor de helft tot leven komen. Dat zegt veel over Dickinson en weinig over de vertaler.
À la Dickinson
In een redelijk toegankelijk gedicht wordt een noordelijke storm opgeroepen:
The Clouds their Backs together laid –
The North begun to push –
The Forests galloped till they fell –
The Lightning played like mice.
Verstegen bekort à la Dickinson ’tegen elkaar aan schurken’ tot ‘De Wolken schurkten Rug aan Rug’ – en dat doen ze ‘om zich beter te kunnen weren’, licht hij toe in het commentaar. ‘Het Noorden duwde al’ is misschien niet veel minder dan ‘Het Noorden drong al aan’. In ‘Woud draafde voort tot waar het viel’ voegt hij ‘waar’ in omwille van het metrum, waarom hij ook tot het enkelvoud ‘Woud’ overgaat. ‘Weerlicht was muizenspel.’ Verstegen: ‘het grillige schichten van de bliksem doet denken aan razendsnel rondrennende muizen.’ Hij zegt dat het avond moet zijn, maar dat blijkt nergens ontegenzeggelijk uit; juist overdag kan de beschreven dreiging des te groter uitpakken.
‘The Thunder crumbled like a stuff’ en de vertaler redt zich hieruit met ‘Donder verkruimelde als stof.’ Misschien dat ‘Donder verkruimelde tot puin’ meer spreekt. Hij veronderstelt dat Dickinson aan grumble dacht: het grommelen of rollen van de donder.
Tot slot volgt in het tweede kwatrijn een wending die voor zichzelf spreekt:
How good to be in Tombs
Where nature’s Temper cannot reach
Nor missile ever comes.Hoe goed is het in ‘t Graf
Waar Passie van Natuur niet reikt
En waar haar schicht nooit treft.
De kans is groot dat je de gedichten van Emily Dickinson levenslang blijft lezen. De vertaler maakt die kans door zijn dienstbare arbeid alleen maar groter.