Ontreddering als detective
In Magnus zet Arjen Lubach in een detectiveachtige verhaallijn verliefdheid af tegen geborgenheid, puberliefde tegen het dertigerschap, en artistieke oorspronkelijkheid tegen verslaglegging van de eigen gekte. Dit onder toevoeging van oerig poëtische beschouwinkjes. Dit boek is lekker! Het charmeert, ontroert en leest als een trein.
Psychologische spiegeling
Het hele verhaal is dramatisch gespiegeld: wat in Amsterdam verloren ging, wordt in Zweden gevonden of verklaard. Even mag Merlijn zijn jaren als twintiger overdoen, met een nieuwe liefde. Even werkt zijn escapistisch besluit om te vertrekken. Het toneelstuk waaraan hij schrijft vlot beter, maar dat komt ook doordat de nieuwe ervaringen zijn schrijverijen binnensluipen. Blijft Merlijn daarmee nog trouw aan zijn eigen oorspronkelijke, artistieke uitgangspunt, waarmee hij de Nederlandse toneelwereld versteld wilde laten staan in grootsheid?
Dit boek is hybride: het is een half-detective, vervlochten met een zoektocht naar de Eerste Echte Grote Schoolliefde, het lijden daaraan, de eindexamentijd, de studietijd. En wat als een man in het vanzelfsprekende Amsterdamse milieu dit allemaal verliest? En opnieuw begint als en met een twintiger?
Onmacht
en afhankelijkheid
Merlijn heeft het verlies niet over zich afgeroepen: de mens heeft niet zelf alles in de hand. Hij is ondergeschikt aan de beperkingen die besloten liggen in karakter, in de manier waarop hij in elkaar is gezet, en de lotgevallen die anderen voor hem bereiden. Vergelijk hiermee Merlijns aandoening, epilepsie, waardoor hij ‘absences’ beleeft, tijdsspannen waarin hij ‘er niet is’. Daardoor is Merlijn afhankelijk van anderen die hem over de niet-beleefde tijd vertellen.
In zijn jacht naar de creditcarddief verzucht Merlijn:
Nog meer dan anders werd het mij duidelijk dat we dieren zijn. Dieren die weten hoe ze roomservice moeten bestellen, maar als het erop aankomt blijven we dieren.
Zulke beschouwingen strooit Lubach her en der rond, als pareltjes die in een plotverfilming nooit tot hun recht zouden komen. Lubach blijkt een poëet: ‘Ze knipoogde en gaf me een kus die de flat omduwde.’
Liefde
als aandoening
Wanneer Merlijn het antwoord vindt op het verwijt dat zijn geliefde hem maakte, toen zij hem verliet (‘Jij bent zo fucking hetzelfde!’), waarbij de plotlijnen met filmische kunde in elkaar haken, herinnert de lezer zich het commentaar van de oudere ik op de eindexamen-ik:
Jij valt rechts noch links van de weg af, je raakt soms de berm aan, […] maar daadwerkelijk ontsporen zul je nooit. Sleep jezelf erdoorheen. Ze zullen je verwijten dat je te weinig doet, maar meer doen kan altijd nog. Het houdt nooit op.
Op ingenieuze wijze heeft Lubach een detectiveverhaal verweven met een zoektocht naar de drijfveren achter de liefde. In de gejaagdheid waarmee de hoofdpersoon zijn liefdesverdriet sublimeert in een nieuwe verliefdheid, terwijl hij afleiding zoekt in de jacht op een misdadiger, ligt Lubachs verdienste. Met filmische snelheid schiet de lezer door het emotionele landschap; de periode van eindexamentijd tot eind dertig verschiet in Merlijns herinnering met precisie. Waar de haast naïeve geest van de hoofdpersoon ten volle tot zijn recht komt, had Magnus’ manipulatieve inslag wellicht iets meer achtergrond kunnen krijgen, maar ach, dit is ook geen zwaar psychologische roman. Dit is een lekker verhaal met een strak plot, dat zich hier en daar zelfs bedient van poëtische gedachten.