Weet wat werkt
Altijd hoop je, vlak voor een optreden in Paradiso, dat de band die je zo gaat zien voluit gaat. Want beter dan optreden in dé poptempel wordt het toch niet? Je beeldt je in hoe de zenuwen ’s middags bij het soundchecken al opkomen, door het besef dat vanavond misschien een van die avonden wordt. Eerlijk gezegd stelt die droom je eigenlijk vooral teleur. Maar Phoenix overtreft hem moeiteloos.
Met openingsnummer ‘Lisztomania’ springen de Fransozen vol bravoure op de bres, de zaal staat direct op zijn kop. Wie maakt het iets uit dat ze vaak met dat nummer beginnen, want ook nu werkt het verdomd goed. Wie maakt het überhaupt iets uit dat hun set de bekende vaste opbouw volgt, dat zanger Thomas Mars altijd het zelfde rode microfoonsnoer in zijn rechterhand verfrommelt, dat de strakke lichtshow gebruikt wordt om hier en daar wat zwakke puntjes te verbloemen? Niemand, want het werkt allemaal zo verdomde goed.
Franse slag
Vanavond pint Phoenix die paradox vast op grootse wijze. Hoe Phoenix groots in de kleine dingen is, wordt nog het meeste getypeerd door gelegenheidsdrummer Thomas Hedlund, die als een bezetene alle ritmische studiogeintjes aan elkaar ramt. Mars vormt met jongensachtige vastberadenheid de balans tussen de onversneden powerpop van ‘Second to None’ en ‘Napoleon Says’ en zoete zomerhitjes als ‘If I Ever Feel Better’. De teksten zijn na een decennium volwassener en reflectiever, maar Mars brengt lijnen als ‘Cruel and everlasting that’s what you want’ (van ‘Countdown’) met het zelfde suikerlaagje waarmee United (2000) bedekt was.
In anderhalf uur passeren een paar van de radiovriendelijkste popliedjes van het vorige decennium, maar toch klinkt steeds door hoe doorwrocht en uitgekiend het is. Het is monumentaal op een kinderlijke manier, als ware het werk van ene Wolfgang Amadeus. Dat spanningsveld zo te kunnen doorgronden en zo lang vast te kunnen houden is een prestatie van groot formaat.