Tweeslachtig van begin tot eind
In de analyses over het recente succes van Herman Kochs Het Diner was er een belangrijke plek weggelegd voor de maand waarin het boek op de markt werd gebracht. Conclusie: januari is de nieuwe bestsellermaand, januari is het nieuwe december. Bij uitgeverij Lebowski hebben ze goed opgelet en dus gaat januari 2010 nu al de geschiedenis in als De Grote Dave Eggers–maand.
De boekhandels zijn in deze tijden snoepwinkels voor de talrijke Eggers–fans, die hun hart een jaar of tien geleden aan hem verloren. Toen verscheen zijn postmoderne bestseller Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit, en nu, tien jaar later, is Dave Eggers weer hip. Eggers–haters blijven dezer dagen beter binnen: herdrukken van al zijn oude successen, een midprice–editie van het ontroerende Wat is de wat, een hernieuwde belangstelling voor Zeitoun, de plotselinge interesse in Eggers’ hippe literaire tijdschrift McSweeney’s en een verfilming van een van zijn boeken door een befaamde regisseur.
Die verfilming, van Spike Jonze, is gebaseerd op een prentenboek van Maurice Sendak en vertelt het verhaal van de kleine Max die op een eiland belandt vol zeurende, harige monsters van vier meter hoog. Sendak is 82 jaar, maar nog behoorlijk bij de tijd. Zo coproduceerde hij de verfilming van zijn verhaal én vroeg hij Dave Eggers – die eigenlijk alleen zou helpen bij het schrijven van het script – om het prentenboek uit 1963 om te vormen tot een roman. Vooruit maar, moet Eggers gedacht hebben.
Zeilen naar Katja Schuurman
Eggers heeft het verhaal van Max (en de Wild Things) gemoderniseerd en van Max een vriendelijk, maar vreemd jongetje uit een gebroken gezin gemaakt. Max heeft het niet makkelijk: zijn moeder is niet aardig voor hem, zijn zus is al helemáál niet aardig voor hem en de nieuwe vriend van zijn moeder is een ei van jewelste. Als hij de pesterijen van zijn zus zat is, zet hij haar kamer onder water. Zoals gezegd: een vreemd jongetje. Wel een heel erg leuk jongetje trouwens, dat je graag een heel boek zou willen volgen in al zijn dagelijkse beslommeringen. Eggers beschrijft juist die alledaagsheid op een avontuurlijke en humoristische wijze, zoals je het van een schrijver van zijn statuur verwacht.
Natuurlijk loopt Max weg; hij moet tenslotte ooit een keer op dat eiland met die zeverende monsters terecht komen natuurlijk. En daar ontspoort Max (en de Wild Things), want de onverklaarbare gebeurtenissen volgen elkaar nu wel in heel hoog tempo op: Max vindt een zeilboot, vaart het zeegat uit en, hup, zo naar het eiland. Daar wordt hij tot koning gekroond door een groep destructieve reuzenmonsters. Echt gezellig wordt het niet tussen de slimme Max en de Jim Henson-achtige creaties. Alleen met Katherine – een voor monsterbegrippen aantrekkelijk meisje met een hese stem (denk aan een volledig behaarde Katja Schuurman van een meter of drie) – kan hij het werkelijk goed vinden, maar ook zij blijkt uiteindelijk niet te vertrouwen.
Max is Erik niet
Het grote probleem van dit boek is tweeslachtigheid. Dat manifesteert zich al in de titel: zo’n half–Nederlandse, half–Engelse en half tussen haakjes gestelde titel doet vreemd aan. Ook de inhoud heeft de air van besluiteloosheid: is dit een roman of een kinderboek? Niemand die het weet. De metaforiek – monsters die allerlei minder prettige menselijke eigenschappen in zich herbergen – is die van een volwassen roman, de ongeloofwaardige opbouw van het verhaal doet aan een belegen kinderboek denken.
In feite is Max (en de Wild Things) een moderne versie van Godfried Bomans’ klassieker Erik of het klein insectenboek, vol dieren met menselijke trekjes, een intelligent jongetje dat hen iets bij tracht te brengen en een onduidelijke mengvorm tussen kinderboek en roman voor volwassenen. Maar waar Bomans’ boek een afgerond verhaal is, vol van humor, daar is Max (en de Wild Things) vooral leuk voor zover het zich afspeelt in de gewone mensenwereld.
De hype rond Eggers mag dan verdiend zijn, niet alles wat hij aanraakt verandert in goud. Zelfs niet in januari.