Een belangrijk boek
.
Emanuel Brouwer en Isidore Goudeket leefden aan het begin van de twintigste eeuw in het jodengetto van Amsterdam, ‘een Babylon vol morsigheden’ aldus Multatuli. In hun vrije tijd turnden zij bij de openbare – maar sterk Joods georiënteerde – turnvereniging Spartacus. Als twee van de grootste talenten van de vereniging werden Brouwer en Goudeket, samen met een bont gezelschap andere turners, afgevaardigd naar de Olympische Spelen in Londen. Die trip werd een sportieve mislukking, maar, aldus oudtante Kitty, ‘ze hebben er flink de beest uitgehangen’.
De vrienden Emanuel en Isidore keerden terug naar Amsterdam en pakten hun dagelijks leven in de Jodenhoek weer op. Dat leven werd gekenmerkt door een almaar luider wordend antisemitisch geluid. De economische ups hadden vooral in de door Joden gedomineerde diamantbusiness in het verleden voor decadente toestanden gezorgd, net zoals de economische neergang die daarop volgde een extreme armoe onder de ‘Hebreeërs’ tot gevolg had. De families van Emanuel en Isidore werden niet gespaard, zeker niet toen ook de Tweede Wereldoorlog uitbrak.
Alles ineen
Achterkleinzoon Erik Brouwer is niet de eerste de beste als het om schrijven over sport gaat. Eerder schreef hij – samen met Rop Zoutberg – een fantastisch boek over het Argentijnse voetbal, en leverde hij met De Ronde van Italië een journalistieke wereldprestatie door tijdens de drie weken durende Giro een prachtig boek te schrijven over zijn belevenissen. Bovendien won hij in 2007 de Hard Gras Prijs voor de Sportjournalistiek. Met Spartacus tilt Brouwer zichzelf én de sportjournalistiek nu echter naar een niveau dat in Nederland nog niet eerder bereikt werd.
Spartacus is een sportboek, een familiekroniek, een sociologisch onderzoek en een historische roman ineen. In alle rust zet Brouwer eerst de geschiedenis van de Joden in Amsterdam kort en beeldend uiteen, aan de hand van zijn eigen voorvaderen, die hij tot in de achttiende eeuw heeft weten te achterhalen. Lees Spartacus en je wandelt door de vervuilde, van lawaai en stank vergeven straatjes in het getto. Vervolgens beschrijft Brouwer de geschiedenis van het turnen en met name de wonderbaarlijke rol van Turnvater Jahn. Turnen was – na voetbal, altijd voetbal – aan het begin van de twintigste eeuw in West-Europa nog één van de pijlers van de lichamelijke opvoeding én een razend populaire kijksport.
Geen idee wat er was gebeurd
De gebeurtenissen in Londen, die de aanleiding vormden voor Brouwers uitputtende onderzoek, vormen een hilarisch en aandoenlijk verslag van wat meer een toeristisch tripje dan een sportevenement werd. Ook hier is het te danken aan Brouwers ongeëvenaarde oog voor detail, dat dit deel uitstijgt boven de journalistieke benadering van sport.
Dan volgt de aanloop tot de oorlog. Aan de hand van het verhaal over de families Goudeket en Brouwer én het verhaal van Spartacus, construeert Brouwer een kroniek van de aangekondigde horror. De oorlog ís de horror en Brouwer beschrijft het allemaal alsof hij er met zijn neus bovenop heeft gestaan. Hoewel de meeste leden van de familie Brouwer de oorlog overleven, is er niets vrolijks aan het slot.
Het is een en al tristesse. Het is zoals Brouwer zelf het nawoord besluit: ‘Op feestjes van mijn opa zat een sombere oudoom in de hoek. Hij rookte pijp en had dezelfde naam als mijn vader. Ik had geen idee wat er was gebeurd.’
Nog iets negatiefs te melden? Nee. Spartacus is een prachtig, maar bovenal belangrijk boek en Erik Brouwer is een belangrijk schrijver.