Boeken / Non-fictie

De schrijvende én tekenende hand van Lucebert

recensie: Hans Groenewegen - Het handschrift van Lucebert

.

Het handschrift van Lucebert is prettig uitgegeven: een aangenaam groot formaat met een harde kaft. De tekst is rijkelijk geïllustreerd met weliswaar klein afgedrukte tekeningen van Lucebert, maar mooi van kleur. Het boek is duidelijk met zorg vormgegeven (de typografie is van Rudo Hartman). Geciteerde gedichten zijn bijvoorbeeld in blauw gedrukt en titels van gedichten zijn vet gezet, een slimme oplossing, aangezien Lucebert geen hoofdletters in titels gebruikte. Zo zijn ze duidelijk onderscheiden van de lopende tekst, en bovendien is het makkelijk terugzoeken.

Soms gaan esthetische afwegingen ook wel enigszins ten koste van de leesbaarheid. Doordat onderschriften (titels en jaartallen) bij de afgebeelde tekeningen ontbreken – wat op zich een mooie rustige bladspiegel oplevert – is het soms een heel gezoek onder het lezen, naar de afbeeldingen die beschreven of besproken worden.

~

Goed kijker
De opzet van het boek is overigens ook ietwat onoverzichtelijk doordat het boek geen hoofdstukindeling heeft. De tekst loopt achter elkaar door met tussenkopjes, waardoor je als lezer nogal ‘zwemt’ in dit boek. Dit sluit wel aan bij de ‘open’ opzet: het is een neerslag van Groenewegens bestudering van Luceberts tekeningen, en naar aanleiding van de tekeningen, een aantal gedichten.

De auteur laat zich geheel door zijn eigen observaties leiden, als lezer kijk je met hem mee. Groenewegen is een goed lezer – dat wisten we al uit eerder essaybundels over poëzie, zoals Schuimen langs de vloedlijn en Overvloed – maar blijkt ook een goed kijker. Hij ‘ziet’ veel. En hij kan bovendien beeldend beschrijven wat hij ziet en leest. Zo schrijft hij over het gedicht ‘ik ben gaudium geluk’: ‘De regels hebben de linkerkantlijn losgelaten. Omgeven door veel wit vloeien ze sierlijk over de bladzijde.’ En over een tekening: ‘Om die ogen zijn koppen gekneed waarin verder alleen nog ruimte is voor een kreet, schreeuw of in stomme ontzetting vertrokken monden.’

Hij beschrijft ook treffend een fragment uit Johan van der Keukens Een film voor Lucebert uit 1967 (hier integraal te bekijken) waarin Lucebert tekenend aan het werk is, zoals hij dagelijks deed:

Hij brengt even met wat beweging tekening aan in het lichaam, en laat aan de derde poot een menselijke voet groeien. De hand strooit wat inktdruppels. Zijn het sterren of groeikernen voor nieuwe figuren? […] Er is geen plan. Er is een dans van de hand boven het papier, onder impuls en regie van wat het oog ziet ontstaan.

Dubbeltalent
Groenewegen is met name geïntrigeerd geraakt door de manier waarop beide het tekenen en dichten van Lucebert iets over elkaar zeggen: ‘Ik keek naar de dichter om via zijn woorden de tekenaar te leren kennen. Ik keek naar de tekeningen om het beeld te krijgen dat de tekenaar heeft van de dichter. Zo kwam ik iets dichter bij de bron van het dubbeltalent.’

~

Groenewegen laat zien hoe tekeningen vaak een zelfportret zijn van hoe Lucebert tegenover zijn eigen kunstenaarschap en dichterschap staat. Groeneweg onderscheidt verschillende groeifasen van Lucebert als dichter: een groeiende teleurstelling in wat met poëzie mogelijk is en een steeds grotere ruimte voor het beeldende werk. In de periode tussen 1963 en 1981 zweeg de dichter, er verscheen helemaal geen poëzie. En na die periode van zwijgen was de wijze van schrijven veranderd, zo stelt Groenewegen: ‘De schriftuur is zelden meer vloeiend. […] Hij wil de esthetiserende blik kapot maken.’ In titels is er een verschuiving naar het zelfportret. ‘Hij (Lucebert) beschouwt zijn gedichten niet meer als amulet om pijnlijk zwijgen te verwoorden en van angst te genezen. Het innerlijk vuur van de directe expressie is hij kwijt. Elegieën zingt hij niet meer.’

Overlappende thema’s
Daarnaast maakt Groenewegen mooie observaties over de thematische verwantschap tussen Luceberts tekeningen en gedichten. Het oog blijkt in beide obsessief aanwezig. Ook ontdekt Groenewegen dat de nevel, mist, nacht en schemer in de poëzie het visuele equivalent zijn van de vlekken in de tekeningen. Ze vervagen de contouren van de figuren: objecten en personen staan zo niet langer vast, en de dichter kan ze metamorfoses laten ondergaan.

Handschriften?
Er is een ding dat bevreemdt in dit boek. De handschriften van Lucebert ontbreken. De titel van het boek maakt nieuwsgierig: hoe schréef de tekenhand van Lucebert? Hoe tekende de dichter? Want Lucebert maakte een aantal tekening-gedichten, een mengeling van beide kunstvormen. Daarin zitten de twee expressiewijzen immers het dichtst bij elkaar. In het boek staan maar liefst 117 tekeningen afgedrukt, maar niet één handschrift, niet één tekening-gedicht. Terwijl Groenewegen er wel over schrijft: hij wijdt bijvoorbeeld twee pagina’s aan de samenhang is tussen de voorstelling en het gedicht ‘ik ben gaudium geluk’, maar hij onthoudt ons de afbeelding. Voor wie ook nieuwsgierig is, dat ziet er bijvoorbeeld zo uit: 

~