Kuifje aan het oostfront
Terwijl Jonathan Littell onderzoek deed voor zijn grote boek De Welwillenden (2006) over een overtuigde Duits–Franse SS–officier, schreef hij tussendoor Het droge en het vochtige. Het is een studie naar de kenmerkende terminologie van de Waalse fascist Léon Degrelle, zoals gehanteerd in diens boek over zijn oorlogservaringen. Littell geeft een boeiend inkijkje in zijn zoektocht naar de psyche van ‘de fascist’.
Léon Degrelle (1906–1994) richtte in 1936 Rex op, een Waals–nationalistische beweging, geïnspireerd op de fascistische partij van Mussolini. Direct haalden de rexisten 21 zetels bij de Belgische parlementsverkiezingen van 1936. In de oorlog richtte hij het Légion Wallonie op, een legereenheid die onder Duits opperbevel deel zou nemen aan de oorlog in het Oosten. Aan het einde van de oorlog wist Degrelle te ontkomen naar Spanje en leefde daar decennialang onder de bescherming van generaal Franco. In 1948 schreef hij zijn memoires: La campagne de Russie (1949), waarin hij blijk geeft de fascistische ideologie onverminderd aan te hangen.
Casestudy
In Het droge en het vochtige probeert Littell aan de hand van de terminologie die Degrelle in zijn boek hanteert, door te dringen in diens denkwereld. Hij doet dat door de theorie van de Duitse wetenschapper Klaus Theweleit (1942) op Degrelles tekst toe te passen. Theweleit publiceerde in 1977 het boek Männerphantasien, een studie naar het fascistische bewustzijn en de lichaamscultuur van de rechts–radicale paramilitaire Vrijkorpsen in Weimar–Duitsland. Hij ziet daarin een verband tussen fascisten en hun taalgebruik. In Littells woorden:
De fascist (heeft) het proces van scheiding ten opzichte van de moeder in feite nooit voltooid, is het nooit gekomen tot vorming van een Ik in de freudiaanse zin van het woord. De fascist is de ‘nog niet volledig geborene’. (…) Hij heeft met behulp van discipline, training en lichamelijke oefening een uitwendig Ik opgebouwd (…) in de vorm van een schild, pantser, een spierenharnas. Onder dat pantser, in een voor de fascist ontoegankelijk gebied, bevinden zich al zijn aandriften, zijn wensfuncties, die volstrekt vormeloos zijn, omdat er geen objectrelatie mogelijk is.
‘De fascist’ doet er in Theweleits visie alles aan om zijn pantser intact te houden. Vandaar zijn hang naar uniformen, duidelijke regels en monumentale architectuur, oftewel alles wat hard, helder en vastomlijnd is. De vijand vertegenwoordigt vanzelfsprekend het tegenovergestelde. Littell laat zien hoe Degrelle in zijn boek de vijand, in dit geval de Sovjet–soldaten, consequent omschrijft in ‘vochtige’ termen. Het rode gevaar is ‘een golf’ die Duitsland dreigt ’te overspoelen’. Duitse soldaten daarentegen marcheren vastberaden en vormvast in het gelid op de vijand af. De Russische soldaten ‘kruipen uit het moeras’, ‘zien eruit als reptielen’. Als ze sneuvelen zijn ze bloederig en slijmerig en zitten ze onder de modder. De eigen gevallenen daarentegen blijven droog en waardig. Kortom, de fascist houdt te allen tijde zijn vorm en de vijand is de vormeloosheid zelve.
Kuifje
Het droge en het vochtige is een poging van Littell om door te dringen tot de ideologie van het fascisme. In die zin is het duidelijk een voorstudie voor De Welwillenden. Het toont aan hoe grondig hij te werk is gegaan bij het schrijven van dat boek. Tegelijkertijd biedt het een inkijkje in Littells eigen werkwijze en denkwereld, bijvoorbeeld zijn oog voor het bizarre. Zo lezen we over de bewering van Degrelle dat hij model heeft gestaan voor Hergés stripheld Kuifje. De lezer van De Welwillenden zal zich de twee Franse rechercheurs herinneren die jacht maken op de hoofdpersoon Max Aue en in hun potsierlijkheid sterk doen denken aan de figuren Jansen en Janssen uit genoemde strip. Littell is een intellectueel en schrijver zoals er maar weinig zijn.