Een heremiet van de duisternis
.
Behoudens enkele gedenkschriften bij zijn dood, is Marugg na die hausse in 1988 grotendeels in de vergetelheid geraakt. Of de uitgave van De hemel is van korte duur. Verzameld werk 1945-1995 daar veel verandering in gaat brengen, is zeer de vraag. Maar in elk geval biedt deze uitgave, samen met Niemand is een eiland van radiojournaliste Petra Possel, blijvend een goed beeld van de schrijver en zijn werk.
Heremiet
De geringe bekendheid van Tip Marugg past bij het leven dat hij leidde. Hij werd wel de heremiet van Pannekoek genoemd, naar het kleine plaatsje op Curaçao waar hij woonde. Van geboorte af was hij een vreemdeling, kind van blanke protestanten te midden van de gekleurde en overwegend katholieke bevolking. Zijn moedertaal is het Papiamento, op de lagere school leerde hij Nederlands. Hij diende tijdens de Tweede Wereldoorlog in het leger, ging daarna bij Shell werken en kon al op vijfenveertigjarige leeftijd met vervroegd pensioen. Na die tijd bracht hij de dagen slapend door en de nachten in dronkenschap. Altijd gastvrij, maar meestal en het liefst alleen.
De interviews die Petra Possel hield met vrienden, collega-schrijvers, zijn uitgever en de man die hem in de laatste jaren van zijn leven verzorgde, hebben als doel Maruggs mythische kluizenaarschap te onderzoeken. Hoeveel ervan is waar? De verhalen in haar boek geven een mooie indruk van de schrijver, zijn manier van werken en zijn denkbeelden. De mystificatie wordt niet helemaal opgelost, maar dat maakt Niemand is een eiland niet minder waardevol.Mengelmoes
De eenzaamheid en dronkenschap die het leven van Marugg kenmerkten, komen duidelijk terug in zijn werk, als ook een angst voor of weerzin tegen het licht en een vlucht in de roes, die tot de meest fantastische geestesbeelden leidt. Dit wordt aangevuld met een denken aan een zelfgekozen dood. Op alle 704 pagina’s van het verzameld werk overheerst deze thematiek, maar alleen de eerste helft ervan is echt interessant.
Naast een bijeengeraapt mengelmoesje van fragmenten, artikelen en interviews bevat de tweede helft van De hemel is van korte duur nog geen honderd pagina’s poëzie. Tweetalig, want zijn gedichten schreef Marugg vaak in het Papiamento. Echt beklijven doet zijn poëzie zelden:
’s ochtends wanneer de zon opkomt
verwacht ik de dodelijke kogel
komt ie uit tegengestelde richting
dan zal dat gewis mijn einde zijnVriendschap heeft generlei waarde
zelfs liefde geeft geen warmte
’t leven is geen snars waard.
Dat is geheel anders met zijn proza, waarin de thematiek op een beklemmende, indringende manier is weergegeven. Marugg schreef zijn drie romans verspreid over drie decennia, des te opvallender is het hoe weinig Marugg zich in die tijd als schrijver ontwikkeld heeft. De romans vertonen veel gelijkenissen, niet alleen in thematiek, maar ook in structuur en stijl.
Pistool
De verteller en hoofdpersoon slaat al mijmerend over verleden, toekomst en een mooi meisje liters drank achterover. En toekomst is er met het klimmen der jaren steeds minder, en zeker niet minder hopeloos. Zelfmoord is niet zozeer een door somberte ingegeven optie, maar veeleer een afgewogen vanzelfsprekendheid.
In Maruggs debuut Weekendpelgrimage begint de roman zoals hij eindigt, in dezelfde woorden ook. ‘Mijn hoofd ligt op het stuur. Het is er met een harde slag tegenaan gekomen, maar ik voel geen pijn.’ Daartussenin houdt de hoofdpersoon een nachtelijke kroegentocht op het eiland.
In het begin van de derde roman, De morgen loeit weer aan, vertelt de ik-figuur met welke rituelen hij zich vlak voor het ochtenduur naar bed begeeft. De honden worden verzorgd, de tanden gepoetst en het pistool op het nachtkastje gelegd. Op het einde valt de opsomming opnieuw te lezen, zij het dat de verteller de handelingen nu juist niet uitvoert – op het pistool na, dat des te nadrukkelijker klaar gelegd wordt voor het finale schot. Het open einde dat volgt is een bedenkelijk romancliché.
Visioen
Inderdaad, zo beschouwd is er weinig dat aanspoort tot lezing van Tip Maruggs verzameld werk. Maar die ene reden die er is – op zijn bijzondere plaats in de Nederlandse letteren, samen met de weinige andere Antilliaanse schrijvers na – doet al het voorgaande teniet. Marugg was, je ontkomt niet aan geijkte frasen om het te zeggen, een magistraal stilist.
Als de verteller in De morgen loeit weer aan de lamp uitknipt en het pistool in zijn handen neemt, zegt hij: ‘Ook vogels sterven in het ochtendblauw, zeg of denk ik en haal de trekker over.’ Waarna in het volgende hoofdstuk het eerste deel van die zin verklaard wordt door de beschrijving van een fenomeen, waarvan je wenst dat je het precies zo zou kunnen aanschouwen en ervaren als de verteller. Hij kijkt uit op een steile rotswand, waar zodra de ochtend aanbreekt vogels in razende vaart op afschieten om henzelf, vlak voor de rots, even snel weer de hoogte in te jagen. Maar een paar vogels slaan te pletter.
Telkens opnieuw ervaar ik het tafereel als absurd. Door de tegenstrijdigheid in het samengaan van de prachtvolle luister van de geboorte van een nieuwe dag met de onnatuurlijke zelfvernietiging van wezens als vogels die ik zó met de natuur vereenzelvig en vooral door de abruptheid waarmee de vogels die te pletter slaan hun krijgshaftig gekrijs tot de zon uitzinnig afbreken, zonder een echo na te laten.
Vooral deze schitterend beschreven scène maakt duidelijk dat van zomaar wat gekoketteer met drank, zelfmoord en het koesteren van de nacht geen sprake is. De verteller associeert, zo hij zelf zegt, het aanbreken van de ochtend met de dood en in dit natuurlijk tafereel kan hij niet anders dan zijn eigen leven en het gemijmer erover weerspiegeld zien. Ook die paar vogels, wil hij het liefst geloven, kiezen bewust voor de dood.
Dronkemanspraat
In het laatste hoofdstuk komt de verteller ertoe over het einde van zijn eigen leven te spreken:
Alle dagen en jaren zijn geleefd en vermolmd, ik sta in het spinsel van de laatste nacht, onzeker van de hemelse gelukzaligheid en de helse pijn die achter horizonnen schuilen.
Hij haalt met een ‘dronkemansfoefje’ de geest uit de fles door met een lucifer het laatste beetje whiskey in rook te doen opgaan. Met de woorden ‘Het is 02.46 uur en op dat moment verandert het waterpeil in alle putten en bronnen op de Caraïbische eilanden en op het Zuid-Amerikaanse continent’ vangt de verteller zijn laatste overpeinzing aan, die de vorm krijgt van een onnavolgbaar, apocalyptisch visioen waarin met het einde van zijn leven ook het einde van de oude en het begin van een nieuwe wereld zich lijkt aan te dienen.
De verteller heeft zich dan al aan het begin verontschuldigd voor zijn dronkenmanspraat met woorden als ‘potsierlijke muizenissen over zaken zonder eind’. Het is valse bescheidenheid.
Petra Possel ● Niemand is een eiland. Het leven van Tip Marugg in gesprekken. ● De Bezige Bij ● 121 blz. ● ISBN: 9789023428855