De schreeuw van de draak. Veranderingen als vast thema van Chinese installatiekunst
Een probaat middel tegen neerslachtigheid: hedendaagse Chinese kunst in het bijzondere en kleurrijke gebouw van het Groninger Museum. De expositie van hedendaagse installatiekunst en fotografie bevat uitsluitend zeer recent werk. Dat geldt ook voor de solotentoonstelling van Ai Weiwei. Het gaat om toegankelijke en ontwapenende kunst van befaamde kunstenaars die, surfend op de tsunami van Chinese veranderingen en de kunstmarkthype, in rap tempo een eigen beeldtaal kiezen.
JIN JIANGBO, Chinese Tyrannosaurus, 2005 |
Chinese kunst is al een paar jaar een hype. Het Groninger Museum wil zich met New World Order onderscheiden door de grootste expositie van Chinese installatiekunst in Europa te bieden. De meeste installaties zijn zelf ook omvangrijk. Conservator Sue-an van der Zijpp: “We hebben ons juist gericht op grote werken, omdat deze niet vaak in het Westen te zien zijn.” Een voorbeeld hiervan is de Chinese Tyrrannosaurus, een enorme sculptuur van metaal die op gezette tijden begint te stampen en een ijselijke schreeuw laat klinken in het gebouw. Hij staat in een stenenlandschap in de vorm van China. De maker, Jin Jiangbo (1972), is de whizzkid onder de Chinese kunstenaars. Hij heeft een optimistische boodschap met deze draak: “Het gaat over de snelle economische ontwikkeling . Maar ook over mijn vertrouwen dat de spirituele bloei vanzelf hierop volgt.” Jiangbo is op deze openingsdag speciaal met een tiental andere Chinese kunstenaars naar Groningen gekomen. Het zijn vooral dertigers en veertigers – keurig gekleed met hoogstens wat hippe details als een artistieke bril – die nog maar mondjesmaat Engels spreken.
QIU XIAOFEI, Cakravada Mountain, 2007 |
De razendsnelle verstedelijking en de tegenstelling tussen de traditie en het heden zijn de grote thema’s. De kunstenaars schakelen hierbij gemakkelijk tussen verschillende disciplines. De meeste installatiekunstenaars zijn opgeleid tot schilder en beheersen deze ambacht (op Chinese academies staan naturalistisch werken en goed naschilderen in hoog aanzien) uitstekend. In hun autonome installaties gaan ze veel verder omdat deze conceptueel zijn. Soms komen de traditionele schildertechniek en moderne concepten samen in een kunstwerk. Een voorbeeld hiervan is Cakravada Mountain van Qiu Xiaofei (1977) uit 2007. De beschilderde objecten van glasfiber lijken precies op de gasflessen waar elke Chinees op kookt.
Voorzichtig
Het jaar 2000 was een keerpunt. Er kwam een nieuwe generatie van de kunstacademie die zich keerden tegen de politieke thema’s van de generatie van de jaren tachtig en negentig. In 2000 waren ook voor het eerst installaties en videokunst te zien op de officiële Shanghai Biënnale. De afgelopen twee jaar zijn er veel galerieën en kunstdistricten bijgekomen in de grote steden, ondersteund door de overheid die het economische nut ervan inziet. Maar de artistieke vrijheid groeide niet even snel mee. Kritiek op de overheid of verwijzingen naar Mao wordt nog steeds voorzichtig ‘verpakt’. Zo reisde de assistent van Zhuang Hui naar Nederland met het wassen hoofd van Mao in zijn koffer voor het kunstwerk Mao. Dit is een kopie van de opgebaarde oud-leider in een glazen kist in Beijing. Hui (1963) wil er mee zeggen dat verafgoding van het lijk van de grote roerganger niet meer past in deze tijd. Een gevoelig onderwerp, en dus moest de assistent een goed excuusverhaal bedenken voor het geval hij op weg naar Groningen werd aangehouden met het hoofd.
Zhan Wang, Urban Landscape – New Beijing |
Shen Shaomin (1956) maakte het gebouw op het plein van de Hemelse Vrede (Tiananmen) na en noemde het veilig Project No. 1. In het interieur van dit soort megapoppenhuis gebeuren allemaal geheimzinnige dingen – je ziet soldaatjes, een massagesalon – als een mix van zijn fantasie en van historische feiten. Hij maakte de maquette tweemaal zo groot als het gebouw in werkelijkheid is in verhouding tot de omgeving. Shaomin: “Zo past het beter in de stad die nu zo hard groeit.” De schaalvergroting van Beijing is ook het thema van Urban Landscape van Zhan Wang (1962). Hij bouwde de stad na in een enorme installatie van roestvrijstalen pannen en ander blinkend keukengerei. Het roept een lacherig gevoel op, ook al zijn de associaties die de kunstenaar maakt wel duidelijk.
Camera obscura
Opvallend is dat deze conceptuele Chinezen de snelle veranderingen graag uitbeelden met heel dagelijkse dingen. Pannen, schoentjes, een container die een berg plastic rommel uitbraakt, ze blijven dicht bij de tastbare wereld. Ze kiezen, anders dan Westerse kunstenaars, niet voor een vertaling naar een minder grijpbare beeldtaal. Het heeft waarschijnlijk ook te maken met de traditie om alles uit te beelden in relatie tot de natuur. Dat zie je ook terug bij verschillende installaties van kunstbomen, aaibare ‘dierplanten’ en een enorm bankbiljet in eierdoppen. Hierbij speelt mee dat technisch volmaakt omgaan met materiaal een belangrijk gegeven is voor deze kunstenaars.
Ai Weiwei, Pillars, 2006 |
Bij het fotowerk op de expositie valt het verschil met Westerse kunstenaars minder op. Eén van de fotografen, Shi Guorui (1964), koos voor de camera obscura techniek om de hectiek van de stad te abstraheren. Zijn foto’s zijn metershoog. Ze ontstaan na acht uur belichting, uren waarin hij mediteert. Als het beeld tevoorschijn komt zijn alle mensen, boten of auto’s verdwenen door deze techniek. Het verstilde beeld werkt als een verhoogde staat van bewustzijn. Fotografe Xing Danwen (1967) maakte de afgelopen jaren de fotoserie Urban Fiction over wolkenkrabbers. Ze studeerde vier jaar in New York en schrok na haar terugkomst van de veranderingen in China. “Het is opwindend en beangstigend tegelijk.” Ze maakt maquettes van de gebouwen en fotografeert ze vervolgens. Op de klinische foto’s voegt ze enkele kleine figuurtjes toe, als gekleurde individuen in de grauwe massa.
De expositie toont vooral toegankelijke kunst. Er zitten mooie verhalen achter vol symbolen. Het oordeel dat het allemaal té toegankelijk is lijkt mij wat kortzichtig. Het is adembenemend wat er in één generatie is veranderd voor de kunstenaars, en dat proberen ze te verwerken zonder opgevoed te zijn met het idee jezelf te mogen zien als individu. Tegen deze achtergrond is het fascinerend om te zien hoe snel ze toch aansluiten bij de internationale kunst. Een vorm van kopiëren misschien, maar dan wel verweven met de eigen traditie.
Ai Weiwei
Ai Weiwei (1957) is een van de belangrijkste hedendaagse kunstenaars van China. Hij kreeg in Groningen een hele vleugel voor zijn solotentoonstelling met keramiek. Weiwei, als architect betrokken bij het Olympisch Stadion in Beijing, is een intelligente kunstenaar die oeroude tradities verbindt met eigentijdse beeldtaal in zijn strijd voor individualisme. Dat zie je terug bij de Pillars, zijn grootste installatie. Een ‘woud’ van zestien porseleinen zuilen van rond de twee meter in verschillende kleuren. Maar al gauw denk je: wat moet ik hiermee? Het zijn technische hoogstandjes, het gaat over traditie en met wat goede wil zie je verband met de import van Chinees porselein in vroegere tijden. Interessanter vind ik zijn andere installaties zoals de negenenzestig vazen die, als je er omheenloopt, met je spelen. In de ene hoek lijken ze onbeschilderd, in de tegenoverliggende hoek juist helemaal beschilderd. Of de Bowls of Pearls (2006). Dit zijn twee enorme kommen gevuld met parels. Een bewaker zit erbij om te voorkomen dat bezoekers erin gaan graaien. Weiwei verwijst ermee naar de huidige handel in deze parels, maar ook naar de IJzeren Rijstkom van de Partij, de garantie van de communistische verzorgingsstaat. Het lijkt gemakkelijke kunst, maar schijn bedriegt. Weiwei vind ik een solotentoonstelling waard. In China is de betekenis van Weiwei groot, hij inspireert ook de nieuwste generatie kunstenaars. Hopelijk bezwijken ze niet verder voor de commercie en durven zij te kiezen voor een onafhankelijke en kritische houding. Weiwei’s ideeën worden in elk geval door honderdduizenden Chinezen gevolgd op zijn weblog.