Cultuurverschillen blootgelegd
Wat is een goede benaming voor literatuur die zich bevindt op het grensvlak tussen literatuur en poëzie? Noem het ‘piteratuur’, noem het ‘loëzie’. In ieder geval is de samenkomst van deze twee genres bij de Iraans-Nederlandse auteur Sholeh Rezazadeh méér dan geslaagd. In haar debuutroman De hemel is altijd paars weet ze zowel het perspectief van de nuchtere über-Hollandse Mees als het perspectief van de dromerige, emotionele Iraanse Arghavan waarheidsgetrouw te beschrijven.
De bomenfluisteraars en de jurkjesliefhebber
Het is even wennen: een roman waarin de tijdsvolgorde compleet is losgelaten. Dat biedt echter ook weer mogelijkheden. Schrijfster Rezazadeh lijkt er bewust voor te hebben gekozen om het heden en verleden met elkaar te verweven, zodat de handelingen van haar hoofdpersonage Arghavan verklaard kunnen worden. De jonge vrouw Arghavan, die optreedt als de ik-verteller binnen deze roman, heeft een eigen tweedehands winkel in hartje Amsterdam. Tegenover haar winkel staan enkele grote bomen, waar ze graag naar kijkt (niet geheel ontoevallig is de vertaling van haar eigen naam ‘Judasbomen’, een verwijzing naar de Perzische dichter Sayeh die gedichten schreef over judasbomen). Daarin is ze niet de enige: ook trouwe klant Johan, die zijn metaalkleurige cassetterecorder en bandjes aan haar verkoopt omdat deze de bomen niet meer opneemt, gaat graag het gesprek aan met de bomen in zijn eigen tuin. Deze wijsneuzige Johan is een ware bomenfluisteraar.
Eerst plaatst Arghavan nog vraagtekens bij het gesprek dat ze met de oude man voert over de ‘pratende’ bomen, maar al snel genoeg neemt ze zich voor om compleet in zijn verhaal mee te gaan en wordt hij een trouwe vriend. Langzaam bloeit er ook een vriendschap op tussen Arghavan en Anna, die altijd voor sluitingstijd enkele jurken komt passen. De slechthorende Anna nodigt Arghavan uit om met haar naar een feestje van een vriendin te gaan, die op wereldreis gaat. Aldaar wordt ze meteen voor ‘Française’ aangezien door een vijftigjarige man, die in hun gesprek iets te veel benadrukt dat Arghavan een buitenlander is.
Uitvergrote tegenstellingen
Johan en Anna kunnen Arghavans hart echter niet zo snel laten kloppen als Mees dat doet. Als Mees en Arghavan elkaar ontmoeten, loopt Mees vanaf dat moment de deur bij Arghavans winkel plat. Hij vindt haar wereld ‘mooi’ en hij en zijn vrienden willen van alles over haar cultuur weten op een feestje waar Mees haar naartoe neemt. Van hoe ze haar koffie inschenkt tot hoe ze het liefste haar frietjes eet (met mayo of ketchup). De interesse van Mees’ vrienden is erg lauw te noemen; in een split second richtten ze zich weer tot hun eigen kring en hebben ze het over van alles en nog wat en voelt Arghavan zich een vreemde eend in de bijt. Vanaf die avond wordt duidelijk dat Mees en Arghavan in totaal verschillende werelden leven. Niet lang daarna kondigt Mees aan dat hij drie weken op vakantie gaat. Intussen is Arghavan helemaal hoteldebotel en kan ze aan niemand anders meer denken dan aan haar geliefde Mees. Anna beziet het met een sceptisch oog en probeert Arghavan wakker te schudden. Heeft Anna een punt als ze Arghavan op Mees’ afstandelijke houding wijst of is dit de start van een prachtig liefdesverhaal?
Autobiografische elementen
Tussen al haar bedenkingen over het heden door, vertelt Arghavan over haar roots en alle troebele herinneringen. Ze denkt vaak terug aan haar ooit zo bezorgde en innemende vader, die langzaam aan opium verslaafd raakte. Ontstond die verslaving na óf vanwege het slechte huwelijk met Arghavans moeder? Arghavans moeder lijkt niet veel met haar dochter van doen te willen hebben en geeft aan dat ze omwille van Arghavan nog bij diens vader is. Het zijn niet slechts herinneringen. De emoties die deze herinneringen oproepen zijn zo levensecht en intens, omdat ze gebaseerd zijn op Rezazadehs eigen jeugd. In een interview met Het Parool (21 maart 2021) geeft Rezazadeh dan ook aan dat het boek autobiografisch is. Juist door in een vreemde taal, in het Nederlands, te schrijven, kon Rezazadeh een zekere afstand nemen van het verhaal van haar vader en dit optekenen. Ondanks dat het met haar vader steeds slechter afloopt, heeft hij haar wel veel wijze lessen meegegeven. Zo merk je aan alles dat Arghavan dankbaar is voor het leven. Ze is een naar eigen zeggen emotioneel persoon. Als iemand haar vraagt wat ze mist van ‘haar eigen land’ zit er meteen een brok in haar keel:
Bergen, taal, mensen, smaken, geuren, straten, lucht, wolken, brullende rivieren, alles, wil ik zeggen, maar ik ben bang dat, zodra die woorden uit mijn mond springen, ik emotioneel word en wat is erger dan emotioneel worden bij mensen die je net hebt ontmoet.
Dit citaat maakt overigens duidelijk dat Arghavan alles eerst zintuiglijk beleeft. Meer dan haar woorden en gedachten, staat haar zintuiglijke waarneming centraal. Voornamelijk wat betreft de natuurelementen. Die keren ook terug in haar dromen, of beter gezegd: nachtmerries. Zo droomt ze over een boom die in vuur en vlam staat en besluit ze middenin de nacht op haar fiets te springen naar haar winkel om te kijken of haar geliefde bomen nog worden weerspiegeld in haar winkelruiten.
Inburgeringscursus voor de autochtoon?
Rezazadehs kracht zit ‘m in het poëtische: ze weet precies de juiste middelen van de beeldspraak in te zetten om de gevoelswereld van Arghavan te verwoorden. Het is een prachtig, eenvoudig te lezen (en aldus goed te volgen) boek dat voornamelijk verhaalt over de tegengestelde culturen van Mees en Arghavan. Het is jammer hoe weinig toegewijd figuren als Mees zijn als het gaat om de ontmoeting tussen culturen. Hoe bevooroordeeld de blik is van mensen als het om het verre oosten. Nederlanders lijken een gestroomlijnd leven te willen hebben en zetten zichzelf klem met een boordevolle agenda. Daar fladdert Rezazadehs protagoniste als een vlinder doorheen; ze laat het leven wat meer ‘ongepland’ en lijkt daardoor niet te passen in die voorbijrazende wereld. Rezazadeh maakt met haar roman iets heel inzichtelijk: wat is nu eigenlijk de tegenhanger van de inburgeringscursus?
Arghavan wordt als menig Nederlander met een migratieachtergrond haast gedwongen om de Nederlandse cultuur te omarmen, om deze zonder wikken of wegen eigen te maken. Maar wat doen de autochtone Nederlanders om andere culturen ruimte te bieden in hun nieuwe thuisland? Om hun eigen cultuur met die van anderen te laten vervlechten? Wie dit boek leest, kan zomaar tot dezelfde slotsom komen. Een inburgeringscursus voor de autochtone Nederlander, die denkt dat hij of zij in haar recht staat, is wellicht nog niet eens zo’n slecht idee.