Het geheugen is zo slecht nog niet
Afgelopen jaren oogstte Douwe Draaisma veel succes met zijn helder geschreven boeken over de werking van de menselijke geest en het geheugen. Van Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt werden meer dan 100.000 exemplaren verkocht, en ook De metaforenmachine en Ontregelde geesten werden zowel in Nederland als in het buitenland gretig gelezen. Onlangs verscheen De heimweefabriek, slim getimed in de boekenweek met als thema ‘Van oude menschen…’. De heimweefabriek is opnieuw een fraai staaltje toegankelijke wetenschapsliteratuur.
Dat de oude dag steeds meer gevierd wordt, tijdens de Boekenweek werd niet voor niets veelvuldig gesproken over ‘de derde leeftijd’, kan de angst voor de ouderdom niet wegnemen. Veel vijftigplussers schijnt bij de minste of geringste vergeetachtigheid toch de gedachte ‘o jee, het zal toch niet al begonnen zijn?’ door het hoofd te schieten. Douwe Draaisma gaat in De heimweefabriek vaak en nadrukkelijk in op deze angstbeelden. De nuchtere Groningse hoogleraar relatieert dergelijke Alzheimer-angsten overigens met een mix van scherpe redeneringen en harde feiten. Zo wijst hij er fijntjes op dat de meeste mensen die zich met geheugenklachten bij de dokter melden, meestal haarfijn weten te melden wát ze precies allemaal vergeten waren en wanneer. Daarnaast ’troost’ hij ons met het gegeven dat de kans voor een 65-plusser om dementie te krijgen nog altijd minder dan 5 procent is, om vervolgens in enkele pagina’s het nut van vitaminepreparaten en geheugentrainingen met één armbeweging van tafel te vegen.
Laboratoriumjasje
Douwe Draaisma |
Kenmerkend voor Draaisma, bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de psychologie aan de Universiteit van Groningen, is de souplesse waarmee hij een brug maakt tussen wetenschap en de alledaagse (en soms niet zo alledaagse) werkelijkheid. Draaisma beschrijft boeiende fenomenen en bevindingen uit de psychologie op een heldere en voor leken begrijpelijke manier. Nergens ruiken zijn boeken naar dorre wetenschap. Hij weet theorieën en statistische bevindingen uit hun laboratoriumjasje te wippen en los te laten in de ‘echte wereld’. In Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt beschrijft hij bijvoorbeeld de veranderingen in het leven van een Duits echtpaar aan de hand van de foto’s die ze begin twintigste eeuw jaarlijks met Kerstmis maakten, of hij illustreert de onbetrouwbaarheid van het menselijke geheugen aan de hand van de fascinerende zaak van de uiteindelijk nooit veroordeelde kampbeul Demjanjuk. In deze nauwkeurige casusbestuderingen doet Draaisma denken aan Oliver Sacks, met wie in dit boek ook een interview is opgenomen.
De reminiscentiehobbel in een grafiek |
De heimweefabriek heeft als ondertitel Geheugen, tijd & ouderdom, en concentreert zich met name op de werking van het geheugen in de loop van een mensenleven, en op de effecten van ouderdom op het geheugen. Kern van het boek vormt wat Draaisma het reminiscentie-effect noemt, of de reminiscentiehobbel. Dat is het verschijnsel dat herinneringen van mensen ongeacht hun leeftijd meestal de meeste herinneringen hebben aan gebeurtenissen zo tussen het vijftiende en dertigste levensjaar. Draaisma haalt er een scala aan bekende én onbekende mensen bij (schrijvers, sportmannen, 100-jarigen) om dit verschijnsel te illustreren. Zo is er het voorbeeld van een mevrouw uit Zeeland die vertelt over haar herinneringen. Bij de vraag naar de Watersnoodramp raakt ze helemaal van streek door, naar even later blijkt, de herinnering aan een vrij onbeduidende overstroming. De vraag naar haar herinneringen aan de grote watersnoodramp van 1953 roept echter nauwelijks iets bij haar op. Voor Draaisma is dit een zoveelste bevestiging van het reminiscentie-effect. Al net zo frappant is het feit dat een hele generatie zich door dit effect de Tweede Wereldoorlogen nog maar vaagjes en haast met moeite zou herinneren.
Hachelijk
Dit voorbeeld legt een mogelijk zwak punt van het boek bloot, of een keerzijde van de zogenaamde ‘populaire’ wetenschapsliteratuur. Door her en der gegevens vandaan te halen, los van een wetenschappelijk verantwoorde experimentele ‘setting’ die controle mogelijk maakt, kán de schrijver de feiten min of meer naar zijn hand zetten of vertekenen. Hij kan zijn voorbeelden aanhalen waar deze hem van nut zijn, en tegenstrijdige gegevens achterwege laten. In hoeverre dat ook daadwerkelijk gebeurt, kunnen we simpelweg niet weten. Deze bedenking sluit enigszins aan bij de kritiek die Geert Mak van historici kreeg naar aanleiding van de TV-uitzendingen In Europa, namelijk dat hij kijkers een versimpeling van de feiten voorschotelt. Of Draaisma dat ook doet, weten we niet, maar hij gaat soms wél wat kort door de bocht, bijvoorbeeld als hij stelt dat hele generaties vanwege het reminiscentie-effect slechts flauwe herinneringen zullen hebben aan de Tweede Wereldoorlog. Het is duidelijk dat er een zekere wrijving is tussen de ‘zuivere’ academische wetenschap en populaire wetenschappelijke literatuur.
Toch dwingt De heimweefabriek vooral respect af door de aandachtige en fantasievolle manier waarop uiterst fascinerende materie uit de doeken wordt gedaan en wordt verwoord (‘het uiterste randje van de sterftestatistiek is een hachelijke plek’). Psychologie is overigens óók een hachelijk terrein; ‘harde’ uitspraken over hoe het komt dat mensen doen zoals ze doen, zijn heel wat schaarser dan we zouden willen. Maar ook tussen die weinige zekerheden en vele onzekerheden is nog heel wat te beleven, zo laat Draaisma zien.