Misantropie als levenselixir
.
‘Ik hoef jullie solidariteit niet, ik wil mijn torens terug… want die versperden me zo fijn het uitzicht op de rest van Amerika.’ Tot deze wanhoopskreet van Maynard, in de nasleep van 11 september 2001, is Maynard & Jennica een typisch stuntelige-jongen-ontmoet-meisje-en-wordt-verliefd-verhaal, van het soort waar romantische komedies een patent op lijken te hebben. Maynard Gogarty, een gesjeesde muzikant en maker van documentaires over metroreizigers en hondenpoep, loopt op een zweterige morgen in augustus 2000 de tien jaar jongere Jennica Green tegen het lijf in de New Yorkse ondergrondse. Tussen de twee ontluikt een romance, kunstig beschreven vanuit het gezichtspunt van een slordige dertig vertellers, inclusief een papegaai, een noodrem en vijf doden.
Domme pech
Rudolph Delson |
Maar 11 september 2001 stelt de tortelduifjes op de proef. Maynard verbruit het bij Jennica met tirade na tirade tegen de patriottistische ‘oefening in gejank en stroopsmeerderij’ waaraan Amerika zich na de aanslagen overgeeft:
Maar dit moest wel een… tragedie zijn. Sla geen acht op je vermogen om onderscheid te maken tussen een tragedie en een bloedbad. Dit moest wel een tragedie zijn, anders zouden we niet zo verdrietig zijn! En onze tragische tekortkoming? Onze tragische tekortkoming is onze… vríjheid. Ze moeten wel… hélden zijn geweest, die brandweermannen. Doe geen moeite om onderscheid te maken tussen helden en mensen met domme pech. Het kúnnen domweg geen doodgewone vakbondsleden zijn geweest die het evacuatiebevel niet hebben gehoord. Ze kunnen niet het slachtoffer zijn geworden van een ongelukkig toeval, want ’terwijl de rest naar buiten rende, renden zij naar binnen’.
Rudolph Delson – 33 jaar, inwoner van Brooklyn en voormalig advocaat, een baan die hij omschrijft als ‘ongeveer even interessant als een gestijfd wit overhemd’ – kan zich wel vinden in de woorden van zijn mannelijke protagonist. “9/11 werd een nationale exercitie in publieke rouw. Zelfs mensen in Hicksville USA, die niet door de aanslagen getroffen waren en niemand hadden verloren, waren plotseling bang om het doelwit van een terroristische aanslag te worden. Maar wat is er louterend aan het uithangen van een Amerikaanse vlag? Waarom zo je solidariteit uitdrukken? Dat is na-aperij. Dat is het zonder nadenken uitvoeren van een voorgeschreven ritueel.”
Delsons personages houden er zo hun eigen manier op na om met 11 september om te gaan. Aartszwendelaar Ana Kaganova bijvoorbeeld, die Maynard probeert over te halen net te doen alsof zij is omgekomen in Toren Eén, om zo samen de miljoenen dollars slachtoffervergoeding op te kunnen strijken. Boeven zijn het leukst om te schrijven, vindt Delson. “Ana is de nihilist in de roman. Ze is continu op zoek naar de volgende zwendelarij. Haar eerste reactie na 9/11 is: hoe kan ik hier een slaatje uitslaan? Dat is misschien cynisch, maar het meest cynische gebruik van 9/11 was toch door onze eigen president. Literaire critici hebben het tegenwoordig steeds over ‘post-9/11 fictie’ als Jonathan Safran Foers Extremely loud and incredibly close of Falling man van Don DeLillo. Maar de tot nu beste fictie over 9/11 was van George Bush. De titel: de Irak-Oorlog.”
Misantropie
Oorspronkelijk wilde Delson zijn roman The misanthrope noemen, met de knorrige Maynard als enige hoofdrolspeler. Vanwaar die fascinatie voor misantropen? Delsons ogen spuwen vuur. “Mensen zijn zo bespottelijk! Wie zo dicht op elkaar leeft als in New York, wordt gebombardeerd met een nimmer aflatende stroom slechte smaak en idiotie. 19-jarigen met t-shirts met de tekst ‘Pornstar’, forenzen die hun vol geniesde handen afvegen aan de bankjes van de metro.”
Ten geleide van Maynard & Jennica schreef Delson een essay over misantropie, waarin hij een aantal beroemde fictieve misantropen de revue laat passeren. Zijn conclusie: de misantropen van Molière, Shakespeare en Griekse toneelschrijvers als Menander ontberen humor. “Een misantroop móet wel grappig zijn. Anders wordt hij weerzinwekkend. Een misantroop zonder humor is net een ‘right-wing politician’. Wie was de grootste misantroop uit de geschiedenis? Adolf Hitler. En Hitler had geen gevoel voor humor, of in ieder geval niet het soort humor dat niet-nazi’s konden waarderen.”
Clownesk
Delson ziet de misantroop als een uitermate geschikt narratief middel om maar zoveel mogelijk onheil over een hoofdpersoon te kunnen brengen. “Een misantroop is net een clown. Zoals een clown die overal tegenaan botst en serviesgoed uit z’n handen laat kletteren op onze lachspieren werkt, zo is het ook bij de misantroop. Misantropen balanceren op het slappe danskoord van hun eigen minachting voor de wereld. Het is alleen maar grappig om ze er vanaf te zien vallen.”
“Als schrijver heb je eigenlijk maar twee opties met misantropen: ofwel ze gaan aan het eind van het verhaal in zelfverkozen ballingschap, ofwel ze worden opgeslokt door de maatschappij en ‘genezen’ ze van hun kwaal. Dat laatste is een optimistisch idee, maar tegelijkertijd ook wrang, een travestie van de werkelijkheid. Het is alsof je Nietzsche aan de Prozac brengt. Nietzsche zou Nietzsche niet meer zijn als je hem zijn woede ontnam. Hij zou nog steeds die woeste snor hebben, maar hij zou aardiger voor zijn moeder zijn. En wat is er nou helemaal zo verkeerd aan een beetje foeteren?”
Een van Delsons favoriete fictieve misantropen is Mickey Sabbath, uit Philip Roths roman Sabbath’s theater. “Het einde van die roman verwoordt het dilemma van de misantroop op prachtige wijze: ‘How could he leave? How could he go? Everything he hated was here.’ Moet je als misantroop wegvluchten van de mensen die je haat, of kun je ze niet ontvluchten omdat je die haat nodig hebt? Haat geeft kracht. Kijk maar naar die blonde politicus van jullie, met die film. Wilders, ja. Ontneem je de misantroop zijn haat, dan blijft er niets van hem over. Misantropie is een levenselixir.”