De zon schijnt letterlijk achter de wolken
De jongen die met wolken speelde: alleen al vanwege deze prachtige titel wil je het boek graag snel openslaan. De nieuwe roman van Franco Faggiani heeft niet enkel een mooi opschrift gekregen, maar ook de inhoud is weergaloos. Het belooft veel spanning en avontuur, dwars door de bergen van Zwitserland en Italië.
Een lichtend voorbeeld
De natuur en haar schoonheid spelen wederom een centrale rol in de nieuwe roman van de Italiaanse schrijver en journalist Franco Faggiani, die zelf lange, eenzame wandelingen door de bergen maakt. In roman nummero quattro reist het (onbedoeld) komische duo Filippo Cavalcanti en Quintino Aragonese met een tot de nok toe gevulde vrachtwagen met waardevolle kunst door het Zwitserse en Italiaanse gebergte om te ontkomen aan de grillige dictatuur van de nazi’s. Ze stuiten op het ene na het andere avontuur, maar helaas is ieder perikel van korte duur.
Hij wordt door zijn collega’s een ‘lichtend voorbeeld’ en ‘een van de zuilen van de Italiaanse archeologie’ genoemd: de tweeënzeventigjarige archeoloog Filippo Cavalcanti – welbekend in het internationale ‘archeologiewereldje’, zoals hij zelf meedeelt – krijgt op zijn oude dag nog een belangrijke missie voor de voeten geworpen. Professor Alberico Musmeci, die rond maart 1944 heult met de fascisten, draagt hem op om naar Bressanone af te reizen. Aldaar liggen waardevolle kunstwerken opgeborgen. Die moet Cavalcanti veilig en beschermd zien te transporteren naar Duitsland, alwaar ze tentoongesteld zullen worden. ´Geautoriseerde diefstal´ in de ogen van Cavalcanti, die deze kunstroof al sinds 1938 met lede ogen aanziet.
In Bressanone ontmoet Cavalcanti de bijdehante Quintino Aragonese, een geboren leugenaar en dief in hart en nieren. Cavalcanti vertelt mijn pijn in zijn hart dat hij de kunstwerken moet verschepen, waaronder zijn eigen vondst, die hij ´De jongen die met wolken speelde´ heeft genoemd (een verwijzing naar de jongen die de vondst van de sarcofaag met zijn dood moest bekopen). Ze besluiten samen dat de kunstwerken nooit in handen mogen raken van de Duitsers en vluchten met een vrachtwagen vol waardevol goed richting de bergen. Wat volgt, is een aaneenschakeling van akelige en ontroerende ontmoetingen. De ene keer hijsen ze zich in fascistenuniformen en doen ze zich voor als de Wehrmacht (Cavalcanti’s geringe kennis van de Duitse taal komt hen goed van pas) en de andere keer presenteren ze zich als onwetende partizanen.
Deze continue verkleedpartijen en leugentjes om bestwil zorgen in eerste instantie voor vermaak bij de oude en jonge compaan, maar als ze langzaam door hun voorraad heen gaan (iedere welwillende grenswachter of verhongerd kind krijgt namelijk een deel van hun voorraad) en langzaamaan beginnen te lijden onder de barre hygiënische omstandigheden, beginnen ze wel anders te piepen… Gaat het hen lukken om via de Zwitserse en Italiaanse bergen, de Apennijnen, te belanden in veiliger oorden (met als einddoel de Italiaanse hoofdstad)?
Rotvaart
Het verhaal dendert voort in een ‘rotvaart’; het is alsof je achterin de vrachtwagen meereist en bij iedere hobbel de lucht in geschoten wordt. Zó voelt het om dit boek te lezen. Je moet continu opletten. Voor je het weet, rijden de hoofdpersonages weer een nieuw dorp binnen, ontmoeten ze weer tientallen nieuwe mensen (van treiterende stiefvaders en monniken tot dwergen) en zitten ze alweer te speuren in hun landkaarten of ze wel op koers liggen. Het tempo van dit boek ligt zo hoog, dat één ding waar is: het verhaal verveelt nooit. De keerzijde van dit boek laat zich makkelijk raden: het is erg moeilijk om in te schatten waar de twee hoofdpersonages zijn aanbeland. Het is alsof je maar met een half oor naar een verhaal hebt geluisterd, terwijl je écht probeert om alles van a tot z mee te krijgen. Misschien doen de personages simpelweg iets te veel plaatsen aan en ontmoeten ze net iets te veel mensen. Had de auteur beter enkele plaatsen en gebeurtenissen kunnen uitkleden? Wellicht, maar zoveel tijd gunt de auteur zijn personages niet.
Jut en Jul
Over die personages gesproken… Faggiani heeft de meest tegenstrijdige personages uitgekozen voor deze roman. Door de niet zo soepele kennismaking tussen de twee, voelt professor Cavalcanti in het begin voornamelijk veel wantrouwen jegens de flierefluiter Quintino. Daar waar Cavalcanti wordt beschreven als een ware gentleman, een stijve, oude man, die niets moet hebben van achterdocht en leugenarij, is Quintino een praatgrage, energieke man die zijn hachje bij elkaar steelt. Juist doordat deze twee figuren zó anders in het leven staan, krijgen hun gesprekken een komische lading. Quintino moppert geregeld om de ietwat bekritiserende of angstige houding van zijn metgezel. Door dat voortdurende gekwebbel tussen de twee, wat vooral geïnitieerd wordt door Quintino, lijkt het wel of je opgescheept zit met Jut en Jul. Toch gaan hun gesprekken ook over serieuze zaken. Zo verlangt Quintino terug te keren naar het eiland Ischia, een prachtig, groen ogend eiland in de baai van Napels, waar hij opgroeide in en rondom de villa Capovento. Die aan het water gelegen villa is in handen van donna Vittoria, die alle grote meesterwerken naschildert en ze voor een niet al te geringe prijs verkoopt met de hulp van Quintino.
Bella Italia
Hmm, bella Italia… Je ziet bijna alle fantastische reisadvertenties over Italië voor het geestesoog verschijnen als je dit hoort. En dat is nu zo knap aan de schrijfstijl van Faggiani: hij heeft zo’n gedetailleerde schrijfstijl, dat je het gevoel hebt dat je deel uitmaakt van de reis. Je voelt de zonnestralen op je neerkomen, je hoort de kabbelende beekjes en de angst vliegt je om het hart wanneer je leest over de gevaarlijke wegen waarover de twee rijden. Zo vlot schrijven en dan tóch nog weten om een heel precies beeld te scheppen van de omgeving: het is alsof Faggiani zelf de archeoloog is, die ons een kunstwerk laat opgraven. Helaas is deze roman ook weer geen plaatsvervanger voor alle – momenteel – uitgestelde reizen: daarvoor is de aanwezigheid van de Tweede Wereldoorlog en haar nasleep in Italië toch te nadrukkelijk aanwezig.
Dit boek is vooral te definiëren als een fijne ’tussenroman’ (een roman die je tussen twee boeken leest ter afwisseling), waarvoor interesse in archeologie en/of kunst geen vereiste is. Het is een verhaal dat voortborduurt op een continue spanning en tevens meer laat inzien over het Italië onder het grimmige bewind van Benito Mussolini. Maar weet, best lezer: ook hier zal de zon achter de wolken gaan schijnen.