Schurken, dwepers en hedonisten
Miroslav Krleža (1893-1981) wordt beschouwd als de grootste Kroatische schrijver van de twintigste eeuw, maar in Nederland is deze vroegere vriend van Tito vrijwel onbekend. Driekwart eeuw na publicatie verschijnt nu Krleža’s De Glembays in Nederlandse vertaling, een verzameling verhalen over de sluwe opmars van een Kroatische familie op de maatschappelijke ladders van de Donaumonarchie.
nu Krleža’s De Glembays in Nederlandse vertaling, een verzameling verhalen over de sluwe opmars van een Kroatische familie op de maatschappelijke ladders van de Donaumonarchie.
Krleža (1893-1981) schreef een oeuvre van meer dan zestig werken bij elkaar, waaronder romans, toneelstukken, essays en poëzie. Slechts een klein gedeelte daarvan vond zijn weg naar het buitenland. In eigen land geldt de schrijver en politiek activist nog altijd als omstreden. Veel Kroaten nemen hem zijn band met de Joegoslavische dictator Tito kwalijk. Maar Krleža laat zich niet gemakkelijk categoriseren. De levensloop van de schrijver was al even wispelturig als de geschiedenis van zijn land. Als jonge officier in het Oostenrijk-Hongaarse leger liep de schrijver aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog over naar het Servische kamp. Zijn dienstverband bij de vijand was echter geen lang leven beschoren: de Serven vertrouwden de overloper niet en zetten hem het leger uit. De Oostenrijkers arresteerden Krleža, ontdeden hem van zijn rang en stuurden hem als kanonnenvoer naar de frontlinies toen Oostenrijk-Hongarije de Serven in 1914 de oorlog verklaarde.
Communist en humanist
Krleža kwam de oorlog uit als communist. Ondanks de beperkingen op zijn werk in het rechts-autoritaire Koninkrijk Joegoslavië (1918-1941) groeide Krleža in de jaren na de Eerste Wereldoorlog uit tot een gevestigd schrijver. Maar toen na de Duitse inval in 1941 de fascistische Ustaše aan de macht kwam, raakte de schrijver in een isolement. Krleža weigerde zich echter aan te sluiten bij de guerillastrijd van de Partizanen, uit angst om net als zijn vriend, de schrijver August Cesarec in handen van de fascisten te vallen en te worden geëxecuteerd. Die weigering maakte Krleža in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlg tot mikpunt van spot in het nieuwe, communistische Joegoslavië. Zijn oude kameraad Tito rehabiliteerde hem begin jaren vijftig, maar hoewel de vriendschap tussen de twee altijd hecht zou blijven, bleef de positie van Krleža als humanist en voorvechter van de inviduele vrijheid in een communistisch land tot aan zijn dood controversieel.
Zo omstreden als Krleža politiek was, zo onaantastbaar was zijn literaire positie. De schrijver torende huizenhoog uit boven zijn generatiegenoten en zijn romans sleepten vele Oost-Europese prijzen in de wacht. Krleža’s literaire werk kenmerkt zich door een uitbundige, bijna barokke stijl, een scherp psychologisch inzicht en een schildersoog voor kleur en details. Zijn romans worden vaak vergeleken met romans van onder anderen Proust en Musil. Hoogtepunten in Krleža’s oeuvre vormen de verhalenbundel De Kroatische God Mars (1921), de romans De terugkeer van Filip Latinovicz (1932) en Op de rand van het verstand (1938) en de cyclus rond de fictieve familie Glembay, bestaande uit drie toneelstukken en een roman in elf verhalen. In deze laatste roman uit 1932, De Glembays, schildert Krleža de ondergang van een aristocratische familie ten tijde van de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie:
Meer dan honderdtachtig jaar zijn er verstreken sinds de dag waarop in het parochieregister van Remetinec, in de regio Meðimurje, het eerste authentieke document over de Glembays werd opgesteld, en wat een bloed is er sindsdien gevloeid, wat een misdaden zijn er geweest, wat een zwendel en wat een schandalen, wat een tranen en wat een gebeden, en dat alles vanwege de Glembays en in het belang van de Glembays.
Moreel verval
Door een combinatie van “misdadigheid en agressieve roofzucht” en een doortrapte huwelijkspolitiek weten de Glembays zich van eenvoudige ambachtslui op te werken tot de nouveau riche van de Donaumonarchie. Maar met de ineenstorting van Oostenrijk-Hongarije na de Eerste Wereldoorlog komt ook aan het fortuin van de Glembays een einde.
In de familie Glembay trachtte Krleža de opkomst en ondergang van het kapitalisme samen te ballen. Hoe hoger de familie Glembay klom, hoe groter hun morele verval. Dat streven klinkt 75 jaar na dato wat achterhaald en is als diagnose bovendien weinig overtuigend. Met De Glembays heeft Krleža vooral een prachtige verzameling dwepers, schurken en hedonisten geschapen, die namen dragen als Géza Ramong von Magasfalvaï en Örkényi en die zwelgen in de bombast van bals en militaire ceremonies.
Farce
Magistraal is het hoofdstuk rond de genoemde luitenant Géza Ramong. De luitenant staat op gespannen voet met zijn superieur, kolonel Warronigg, niet in de laatste plaats omdat Ramong een broertje dood heeft aan de echt belangrijke dingen in het leven, zoals kaartspelen of over walsen babbelen met de mooie kassajuffrouw Zofika. Tot afschuw van de kolonel besteedt Ramong zijn vrije tijd daarentegen aan de “verwijfde” wiskunde. Als dan ook nog blijkt dat luitenant Ramong het in het diepste geheim heeft aangelegd met de echtgenote van kolonel Warronigg, barst de bom. Alles mondt uit in een duizelingwekkende farce vol oplichterij en misverstanden waar zelfs Gogol jaloers op zou zijn geweest.
Krleža regisseert zijn personages met onverbiddelijke hand de afgrond in en doet dat met zo veel sadistisch genoegen dat je als lezer binnen de kortste keren veroverd bent. Voeg daarbij Krleža’s razende, donker impressionistische stijl, uitstekend overgenomen in de vertaling van Guido Snel, en je zou de heren en dames van uitgeverij De Bezige Bij bijna willen smeken om het Nederlandse publiek toch ook vooral met de rest van Krleža’s werk te verblijden.