Flirt met de afgrond
Streken van Natalie Koch opent bruusk. De eerste bladzijde is ternauwernood omgeslagen of we zitten oog in oog met Arthur Bronckhorst, gevierd cellist, die in Londen vertoeft om daar masterclasses aan veelbelovende studenten te geven. Arthur wordt geplaagd door een aanhoudende schouderpijn en door droeve mijmeringen over wie hij geworden is, zijn het ouderlijk huis ontvluchtte en sindsdien doodgezwegen broer en Arthurs mank lopende liefdesleven.
Arthur wordt geplaagd door de gedachte dat hij van de twee jonge Bronckhorsts indertijd in feite de mindere was en dat hij er sindsdien misschien wel de hand in gehad heeft dat zijn jongere broer Alexander het ouderlijk huis ontvluchtte en zijn cellocarrière liet schieten. Schuldgevoel, wroeging over de broederlijke rivaliteit, het raast allemaal door zijn hoofd op die stoel in dat zonnige muzieklokaal. Alsof dat nog niet zwaar genoeg weegt, wordt Arthur er door de vreselijke kramp in zijn schouder attent op gemaakt dat hij in feite fin de carrière is. Tijd dus om een ander levensdoel te vinden.
Dat levensdoel denkt hij – oh drama – te moeten vinden in de nog amper zeventienjarige Chrissie Pagett; in het lokaal op dezelfde eerste pagina, de stoel rechts van Arthur. Deze getalenteerde dame speelt onverstoorbaar het celloconcerto van Dvořák en haalt Arthur onderuit met haar superieure muzikaliteit. Overweldigd door haar talent, vat die het plan op haar mentor te worden en haar tot de topcelliste te kweken die hij zelf niet kon worden.
Eén en ander loopt uit de hand. Arthur is door de schouderpijn niet in staat de in Londen geplande concerten met zijn kwartet tot een goed einde te brengen. Tot overmaat van ramp belandt hij na een privé-les met Chrissie in bed, komt zo te laat voor een concert en beslist in een impuls in Londen te blijven voor de feestdagen om er een leven met Chrissie op te bouwen.
Het gaat echter slecht met Arthur, want in een week tijd verliest hij zowel vrouw als minnares en haalt hij zich de haat van zijn collegas uit het kwartet op de hals. Hij graaft in zijn verleden, denkt meer dan eens aan zijn moeder, die in het geheim beeldhouwde, zijn fabuleuze vader en zijn verdwenen broer. Nog slechter gaat het met Chrissie, die zich op een verwarde manier door de feestdagen sleept en uiteindelijk de zin van haar leven nog moeilijk kan inzien. Uiteindelijk blijkt dat Chrissies vader, die zich met een schimmig verleden makkelijk voor weeskind kon uitgeven, Arthurs weggelopen broer is. De opschudding die deze ontdekking veroorzaakt, lijkt eerst zowel Chrissies leven als dat van Arthur te ruïneren. Chrissie blijkt echter in staat de stukjes van zichzelf bijeen te rapen en wordt alsnog een gevierd celliste. Arthur legt er de cello definitief voor neer en probeert een normaal leven op te bouwen.
In en rond het conservatorium
Het zou makkelijk zijn Streken af te doen als een vergezocht verhaaltje dat alleen leesbaar is voor musici met een gezonde zin voor soap. Het boek slaagt er, ondanks de iets te onwaarschijnlijke plot, toch in dat niveau te overstijgen. Koch schetst immers een aannemelijk beeld van de wereld in en rond de conservatoria, de rivaliteit, de rancune. Haarfijn laat ze zien hoe musici zich ter ere van de grote kunst wentelen in oppervlakkigheden en hoe zij opgroeien tot wereldvreemde creaturen die geen band meer hebben met het dagelijkse leven. Bovendien is het knap hoe Koch in dit boek de broers Bronckhorst schetst als twee contrasterende muzikanten. Arthur, degene die erg geraakt is, als een harde vechter die enkel op zijn carrière gefocust is, en ook de nodige show nodig heeft om het publiek te overtuigen, en Alexander, de introvertere broer, die leeft voor de muziek, maar die niet de juiste mentaliteit bezit om een carrière uit te bouwen.
Het is dan ook mooi om te lezen hoe de succesvolle cellist in feite afgunstig is op het natuurlijke talent van zijn jongere broer en diens dochter, en schrijnend om te zien hoe de jongere, talentrijke broer, ten onder gaat aan de hardheid van de muziekwereld. Voor een lezer die ervan uit gaat dat talent en werklust het kunnen winnen van uiterlijke schijn, is Streken een ontnuchterend boek. Het boek geeft zo’n cynisch beeld van de muzikantenwereld en het leven, dat de lezer weinig anders kan dan bitter achter blijven. Uitgebreid wordt de dunne lijn tussen succes en mislukking belicht, zodat op het einde van het boek elk personage bevuild achterblijft. Er zijn in dit universum geen winnaars. Wie in zijn muzikale carrière slaagt, mag dan de nodige naam en faam verwerven, als mens blijft hij maar miezerig achter. Aldus Natalie Koch.
De koorddanser
De roman eindigt veelbetekenend met een scène waarin Arthur het ouderlijk huis opzoekt en tegen de wil van zijn grijze vader het atelier van zijn moeder binnendringt. Verbouwereerd treft hij daar een reeks prachtige beeldhouwwerken aan die zijn moeder jarenlang voor iedereen verborgen heeft weten te houden. Ze verbeelden een soort levensangst en verwijzen vaak rechtstreeks naar dingen die hij vroeger met Alexander heeft meegemaakt. Eén beeld is veelbetekenend. Ergens in een hoek vindt hij twee stenen torens waartussen een cellosnaar is gespannen. Op deze snaar probeert een ranke figuur moeizaam zijn evenwicht te vinden, balancerend op een dunne grens tussen slagen en mislukken. Zijn reactie is dezelfde als toen hij in Londen merkte dat Alexander al die tijd stiekem was blijven oefenen. Mijn god” denkt hij, “Wat is hier verloren gegaan? Hij vraagt zich af hoe ze al die meesterlijke beelden zo lang verborgen heeft kunnen houden en waarom ze dat in godsnaam deed. Elk beeld heeft een onderschrift, het atelier staat als het ware klaar voor een expositie. Arthur beseft uiteindelijk de grote breekbaarheid waarmee Alexander en zijn moeder hun kunst beleefden, als een vluchtoord om zichzelf te kunnen zijn. Hij ziet in dat zijn succes niets met zo’n sterke innerlijke drijfveer te maken heeft en doet de deur droef achter zich dicht, jammerend om zijn eigen onbegrip.