832 pagina’s verveeldheid
Herman Brusselmans kàn schrijven: daar helpt geen lievemoederen aan. Alleen: als dat sfeervol bullshitten ruim 800 pagina’s in beslag neemt en bovendien nergens over gaat, dan slaat de verveling al snel toe. Want hoe vaak wil je lezen dat de schrijver een vlootje Duitse yoghurt opentrekt en naar binnen speelt? Toch geen (naar schatting) 30 keer?
Hij schreef te weinig boeken had evengoed Hij schreef te veel bladzijden kunnen heten: elke dag/nacht in deze roman speelt zich immers op quasi dezelfde manier af. Een toertje met de motor, gaan eten bij zijn ex-vrouw of een bevriend restauranthouder, vechten tegen de angsten en sigarettenverslaving, seks hebben met of zich opwinden over zijn nieuwe, jonge liefje, nespresso drinken, met een half oog naar films kijken, enzovoort. Je vraagt je af: op welk moment besliste Brusselmans om ruim 800 pagina’s vol te knallen met dit nietszeggende proza in plaats van zich te beperken tot 200 à 300 pagina’s? Want als lezer heb je er op den duur hoegenaamd niets meer aan.
Akkoord, het schrijfplezier spat van de pagina’s, maar zonder de kenmerkende humor van Brusselmans blijft er weinig leesplezier over. Hij past weliswaar zijn bekende surrealistische truken toe, maar helaas al te voorspelbaar en ongrappig: na enkele pagina’s autobiografische dagboeknotities volgt doorgaans een surrealistisch tafereel over één of ander ver familielid met een maf beroep die allerlei pijnlijk ongrappige avonturen beleeft.
Mongool
Of neem de ontmoeting met schrijfster Lize Spit, die meteen een nat onderbroekje krijgt (“maar dat was omdat er een lama in had gespuwd” – komaan). Dit gezegd zijnde nodigt het boek bij (al te schaarse) momenten wel uit om hardop te lachen, zoals wanneer hij zich backstage realiseert dat hij “enorm moet kakken”.
Choqueren kan hij ook nog, wanneer hij zich bijvoorbeeld in de eerste pagina’s al laat pijpen door een (minderjarig?) meisje met Down (“als ze je pijpen kwijlen ze heel je lul onder, en zo’n lul die druipt van het vette, gore speeksel van zo’n mongool, die geeft je een onprettig gevoel”). Maar het weegt allemaal niet op tegen die loodzware en voorspelbare monotonie, die alle leesplezier na de eerste 50 pagina of zo langzaam versmacht.
Echt boeien en venijnig prikken doet de roman bij nachte, wanneer de schrijver door zijn demonen en melancholie wordt bezocht en boeiende zinnen optekent als:
“Je hebt zo van die dagen waarop je, ofschoon je de doemdenker in persoon bent, meent: het is goed om op aarde te zijn.”
Of:
“Zwaarmoedig is misschien niet het juiste woord. In mezelf gekeerd zonder echt zin in te hebben.”
Verramsjt
Het probleem is dat Brusselmans na 75 boeken enigszins kritiekloos als monument wordt opgevoerd. Als hij dan een klepper van 832 pagina’s uitbrengt, bovendien pal op zijn 60e verjaardag, dan valt de term ‘magnum opus’ al snel (nog sneller dan de recensent het vuistdikke boek heeft kunnen uitlezen, zou je cynisch kunnen denken).
Over Star Wars: The Last Jedi zei een recensent dat in de film van 153 minuten een meesterwerk van 120 minuten verborgen zat. Met wat goede wil zou je van Hij schreef te weinig boeken kunnen zeggen dat in die vervelende, monotone pil van 832 pagina’s een erg amusante – of net aardedonkere – roman van pakweg 250 pagina’s schuilt.
Nogmaals: de man kan schrijven, maar wanneer het aan inhoud ontbreekt, wanneer de woede en machteloosheid van bijvoorbeeld De man die werk vond in geen velden en wegen meer valt te bekennen, en wanneer de schrijver op een bepaald moment peinzend schrijft ‘waarover zal ik het nu eens hebben?’, dan denk je: het is misschien toch niet helemaal onredelijk dat de man nog nooit een literaire prijs heeft gewonnen. Of dat zijn boeken zo snel verramsjt worden. Misschien moet hij gewoon eens zijn bést doen om dé Grote Vlaamse Roman te schrijven (zoals deze – hopelijk spottend – op de cover wordt bestempeld), in plaats van Woody Allen-gewijs met ijzeren regelmaat boeken te, nou ja, kakken.