‘Proza van de ervaring’
In de verhalenbundel De handschoen beschrijft de Russische schrijver Varlam Sjalamov net als in het in 1999 verschenen Berichten uit Kolyma de verschrikkingen van Stalins strafkampen, waar de temperatuur doorgaans niet boven de veertig à vijftig graden onder nul uitkwam, waar mensen hun ondergoed begroeven tegen de luizen en waar het meest begerenswaardige was je been te breken of een van je eigen ledematen af te hakken, om maar op de ziekenafdeling toegelaten te worden.
Varlam Sjalamov (1907-1982) heeft in totaal zeventien jaar in Russische strafkampen doorgebracht, waar hij als politiek gevangene in de goud- en kolenmijnen werkte. In zijn verhalen beschrijft hij de ontberingen in het kamp, een wereld waar de begrippen kilheid en wreedheid zich in hun meest lugubere gedaantes aan de gevangenen opdringen. En dat alles op de voor de Sovjetunie typische “golven van een papieren zee die aanrolden op de oever van een verre van papieren bestaan.”
‘Tot nader order’
In 1929 werd Sjalamov voor het eerst gearresteerd wegens het verspreiden van het Testament van Lenin, waarin hij bedenkingen uitte over Stalin als opvolger van Lenin. Hij werd veroordeeld tot drie jaar strafkamp. Na zijn vrijlating werkte hij in Moskou als schrijver en journalist. Bij de grootscheepse zuiveringsactie in 1937 volgde nog eens 5 jaar dwangarbeid wegens ‘contrarevolutionaire activiteiten’. Vervolgens werd zijn straf steeds opnieuw verlengd (’tot nader order’ heette dat dan). In 1943 kreeg hij opnieuw tien jaar vanwege zijn bewering dat Boenin een klassieke auteur was. Zelfs toen hij zijn straftijd erop had zitten duurde het nog vijf jaar voordat hij officieel gerehabiliteerd werd en naar Moskou kon terugkeren. Sjalamov dankt zijn leven, zoals vele schrijvers, aan de ziekenafdeling van het kamp: aan verschillende verblijven aldaar, evenals de mogelijkheid die hem geboden werd om een verplegeropleiding te volgen.
Goudmijn in Kolyma (1934) |
De verhalen in De handschoen lopen uiteen van gedetailleerde verslagen van het barre leven Kolyma tot meer surrealistische en allegorische verhalen met de natuur in een centrale rol, zoals een verhaal waarin een beek begint op te stijgen naar de hemel. In een groot deel van de verhalen lopen werkelijkheid en verbeelding door elkaar, waardoor het niet helemaal duidelijk is wat echt gebeurd is en wat niet. In die zin zijn Sjalamovs verhalen ietwat ’troebele’ documenten over de kampen van de Goelag. Voor Sjalamov zelf is een document dan ook niet noodzakelijk een ooggetuigenverslag, zoals Jacques Vogelaar schrijft in zijn nawoord. Sjalamov wil met zijn werk inzicht geven in de psychologie van de mens in omstandigheden waarin hij tot een beest wordt verlaagd; hij wil niet zozeer informeren of feiten aanbieden, maar “met artistieke middelen een verschrikkelijk thema onderzoeken”, zoals hij zelf zegt. Hij wil geen documentair proza schrijven, zoals Solzjenitsyn met zijn De Goelag Archipel, maar “proza van de ervaring”.
Sjalamovs aanpak lijkt een goede, geschikte. Toch merk ik dat ik als lezer moeite heb met deze mix van verslag en fictie. Omdat het hier om kampliteratuur gaat, vind ik het wél belangrijk om tot op zeker hoogte te weten wat echt gebeurd is (voorzover je geheugen daarin getrouw kan zijn) en wat verzonnen. Ik wil simpelweg weten of ik feiten of fictie lees, zeker als het over zulke extreme leefomstandigheden gaat. Zoals ik het ook bij een documentaire wilt weten als er delen in scène zijn gezet.
Als Sjalamov in een verhaal schrijft over een tuinier die in het kamp zijn droom verwezenlijkt door rozen te gaan kweken, of over de huid van zijn eigen hand die dor vitaminegebrek als een handschoen is afgevallen (in het titelverhaal), of over mensen die hun leven op het spel zetten om iemand een extra rantsoen brood te geven heeft dit als fictief verhaal een heel andere waarde dan als beschrijving van een waargebeurd voorval. Hoe kan ik het door Sjalamov beoogde inzicht krijgen in de psychologie van mensen in onmenselijke omstandigheden als ik niet weet wat wel en wat niet waargebeurd is? Wat betekent ‘proza van de ervaring’ als de verbeelding het steeds weer overneemt?
Beeldend vermogen
Dat alles neemt niet weg dat Sjalamov prachtige verhalen kan schrijven, hoe gruwelijk ze vaak ook zijn. Weliswaar zijn ze niet allemaal even sterk, rijk of overtuigend, maar De handschoen bevat zeer meeslepende, helder geschreven anekdoten over het zware werk in de mijnen en de omgang tussen de mensen in deze onmenselijke omstandigheden. Daarnaast ligt Sjalamovs kracht in zijn beeldende vermogen, zoals in het symbolisch geladen verhaal De opstanding van de lariks, over een larikstakje dat de dichter Osip Mandelstam vanuit een kamp naar zijn vrouw stuurde. Sjalamov weet met een betoverende schoonheid te beschrijven hoe dit takje in het ronduit smerige Moskouse leidingwater weet te overleven en op te bloeien. Aan Mandelstam zelf wijdde Sjalamov in Berichten uit Kolyma overigens ook al het zeldzaam mooie verhaal Cherry Brandy, waarin de laatste uren van de dichter worden beschreven. De ijle rust van de stervende dichter is hier als het ware de adem van het verhaal, met zijn kalme, mijmerende ritme.
Belbatlag (1932) |
De toon in Kolyma-verhalen is lakoniek en scherp tegelijk. Het leed wordt je niet in het gezicht gegooid, maar komt des te beter aan: “Alles in mijn proces was vals: zowel de beschuldiging als de getuigen en de expertise. Alleen de menselijke laagheid was echt”. Opvallend zijn ook zijn uitgebalanceerde, haast Tsjechoviaanse eindzinnen, die bijna een reden op zich zijn om zijn verhalen – ook de mindere – te lezen. Alleen maar om je uiteindelijk te laven aan die sobere en subtiele, scherpe en tedere, berustende en tegelijk melancholieke slotnoot (waarvan het moeilijk voorbeelden geven is aangezien ze hun zeggingskracht aan het voorafgaande ontlenen). Het is overigens dankzij de schitterende vertaling van Marja Wiebes dat deze verhalen, beelden en zinnen nu ook in het Nederlands zo helder tot hun recht komen.
In sommige van zijn beelden komen de verschrikkelijkheid van de dingen en Sjalamovs verbeeldingskracht (de ‘artistieke middelen’) mooi samen en vormen ze een overtuigend geheel – en slaagt Sjalamov naar mijn idee werkelijk in wat hij beoogt. Zoals in de beschrijving van het vernederende bewijs dat hij als dysenteriepatiënt voor zijn ziekte moest overleggen. Hierin wordt de absurditeit van een wereld waarin de meest vernederende situatie reden is voor verheugheid en trots, subliem verbeeld: “…en mijn achterwerk spuwde kloddertjes reddend slijm uit, toonde de wereld een groenachtig grijze, bloedrood dooraderde smaragd: de edelsteen van de dysenterie.”