Boeken / Fictie

Noorse thuisloze met puberdochter

recensie: Tomas Espedal - Tussen april en september

De dood van een van de ouders is vaak het uitgangspunt van een lange en diepgaande zoektocht. Wat heeft de gestorvene betekend in mijn leven; lijk ik op mijn moeder of mijn vader en wie ben ik zelf eigenlijk? De Noorse schrijver Tomas Espedal heeft zich net als zijn vriend en collega Knausgård op dit pad begeven – op een andere manier en in een totaal andere stijl. Espedal is ook dichter en het autobiografische verslag van zijn rouwperiode getiteld Tussen april en september is een relatief dun boekje geworden.

Espedals naamloze hoofdpersoon gaat door een een dubbele crisis heen: enige maanden na zijn moeder is ook zijn ex-vrouw overleden. Hij trekt in haar afgelegen huis op een eiland voor de kust van het Noorse Bergen om voor zijn puberdochter te zorgen. ‘We hebben allebei onze moeder verloren’ is zijn aftrap. De dochter, die verder nauwelijks een rol speelt in de roman, wordt razend. Na de scheiding van haar ouders woonde ze bij haar moeder. Ze lijkt met haar verdriet niet bij haar vader terecht te kunnen. Hij put zich uit in huishoudelijke bezigheden, maar is verder hoofdzakelijk met zichzelf bezig. Haar enige tekst in het boek luidt: ‘Waarom ben je altijd thuis? Waarom kun je me niet met rust laten?’

Espedal moet van zijn dochter het huis uit. Hij schrijft:

‘Ik ging naar de stad.

Tegen mijn zin ging ik naar de stad, wat moest ik daar?’

 

Ingekookte tekst

De herhaling is typisch voor zijn stijl. Het geeft het verhaal over zijn ouders, waar ze vandaan kwamen, hoe ze elkaar ontmoetten, hoe ze verliefd werden en elkaar in hun huwelijk toch niet begrepen, een vreemde mythologische sfeer. Dat heeft de schrijver goed gezien, want de reconstructie van onze afkomst en jeugd is een autobiografische mythe. Espedals taal komt soms archaïsch over, breekt hier en daar plotseling af, duikt dan weer op als poëzie of poëtisch proza. In tegenstelling tot de volumineuze romandelen van Knausgård is zijn tekst ingekookt. Voortdurend probeert hij de kern van wat hij wil zeggen over te brengen. Details en chronologie zijn daarin minder belangrijk.

Vechtvriendjes

In de vraag waar de ik-verteller bijhoort en de daaruit voortkomende innerlijke conflicten speelt het milieu een grote rol. Zijn vader is altijd fabrieksarbeider geweest, zijn moeder was afkomstig uit een dure Bergense familie. Zij kon zich moeilijk neerleggen bij het verlies van haar behaaglijke leven en zijn vader probeert uit alle macht te stijgen op de sociale ladder. Voornaamste inzet is de buurt waar het gezin woont. Ze verhuizen van een asociale flat naar een rijtjeshuis – dat echter veel te dicht bij de achterstandswijk ligt. De vroegere vechtmakkertjes weten de jongen te vinden in zijn nette straat en hij beseft niet te kunnen ontsnappen aan zijn afkomst.

Als volwassene vraagt hij zich af hoe vaak hij nog moet verhuizen voordat hij op de plek woont die zijn thuis kan worden. Ook het huis van zijn ex, midden in de natuur, blijkt een fiasco. Waar moet hij heen?

Vroeger en nu lopen in elkaar over in de sombere overpeinzingen. Uiteindelijk komt het goed : hij krijgt greep op zijn verleden en verzoent zich met zijn bestaan – en dan is het boek uit. De compacte, indringende teksten nodigen de lezer echter direct weer uit om terug te bladeren. Een poëtisch verslag van persoonlijke groei.