Een bulderende roman
Wie de titel van Maria Stahlies nieuwe roman, De middelste dag van het jaar, googelt, vindt ook twee andere stukken van haar over deze dag. Blijkbaar is de middelste dag al lange tijd een obsessie voor de schrijfster. De roman valt echter tegen.
Wat wil Maria Stahlie (1955) precies bereiken in haar nieuwe roman De middelste dag van het jaar? Het is een ééndagsroman, een ingewikkeld genre dat groot gemaakt werd door modernistische boeken als James Joyce’s Ulysses (1922) en Virginia Woolfs Mrs Dalloway (1925). Een ééndagsroman is een balanceeract: één dag uit een leven staat centraal, en op die dag vindt zowel het alledaagse als het levensveranderende plaats. In De middelste dag van het jaar probeert vertaalster Sylvia Ciecierzky een snikhete, Amsterdamse dag te overleven, terwijl ze ook de waarheid leert over een aantal gebeurtenissen uit haar verleden die hun stempel op haar leven hebben gedrukt.
Klein en groot
Het kleine: pogingen aan de vertaling van een Poolse novelle te beginnen, Skype-gesprekken met dochters en kleinkinderen in de Verenigde Staten, het zweet dat bij elke handeling uit de poriën gutst. Het grote: een dode ex-man herdenken, bij diens graf een jongen tegenkomen die is ingevlogen van het Griekse eiland waar ze vroeger gewoond hebben, een andere ex die weer in het land is. Het grote en het kleine worden tegen elkaar afgezet. En dat alles op 2 juli, de titulaire middelste dag van het jaar: een kantelpunt waarop de eerste helft van het jaar overloopt in de tweede.
Een ééndagsroman kan niet zonder een heldere stijl. Geen enkel literair werk kan dat, maar dit genre vraagt in het bijzonder om proza dat het gewone en het buitengewone weegt, het eerste laat fonkelen, het laatste grondt. Stahlie slaagt er niet in om dat in De middelste dag van het jaar te doen. Haar proza is te zoekend, wat leidt tot richtingloosheid. Zo laat haar veelvuldig gebruik van het beletselteken (…) zinnen in de lucht hangen. Maar storender zijn de herhalingen van bepaalde frasen. In de eerste pagina’s van het boek is een aantal keer sprake van ‘dispensatie’, die de weerman het land zou hebben verleend in verband met de hitte. De herhaling van dat woord stoort al snel. Een dieptepunt komt later, in de volgende passage:
Tommy’s langzame diepe lach borrelde op… er borrelde een langzame diepe lach op uit de man die Lucien nog geen tien seconden daarvoor vol van vervoering en vol van wanhoop de wind van voren had gegeven. ‘Goed,’ zei hij toen de lach was uitgeborreld.
Wat een dissonant is
Op andere momenten worden er dingen ten overvloede uitgelegd: de definitie van een dissonant, of de geografie van Amsterdam. Wanneer Sylvia op weg is naar Amsterdam Centraal, schrijft Stahlie dat dit de plek is ‘waar aan de achterkant de boten af en aan voeren om de twee kanten van het IJ vierentwintig uur per dag bereikbaar te maken voor voetgangers en fietsen.’ Ja, er is in het heen-en-weer varen van de boten de suggestie van beweging en eeuwigheid, van het alledaagse leven, maar is zo’n zin nodig? Zou de lezer van deze roman niet bekend zijn met de geografie van de hoofdstad?
De stijl is in De middelste dag van het jaar dermate storend, dat het de inhoud in de weg zit. Als de roman eindigt, is het ochtend. Sylvia Ciecierzky is nog wakker. De tweede helft van het jaar is begonnen. Er overvalt haar ‘een hoop die zich net als de verschijning van het eerste daglicht niet liet tegenhouden.’ Sylvia leeft verder, de roman is gelukkig klaar.