Gevecht met een papieren verleden
Toen ik vijf was vertelde mijn vader me elke avond een stuk uit de Odyssea. Het waren levendige badverhalen en ik leerde Homerus kennen als een dichter die zijn helden grote omzwervingen deed maken en vijanden deed spietsen. Een paar jaar later, in de Latijnse les, werd de Oudheid iets gezapiger weergegeven aan de hand van moeizaam uit het hoofd geleerde woordjes en vervelend in elkaar passende naamvallen. Zelden zag ik echter het directe nut van deze klassieke scholing, tot ik onlangs Geheim Besogne van Renaat Ramon in handen kreeg, een bundel waarvoor men wat intellectuele bagage best kan gebruiken.
Met Geheim Besogne levert kunstenaar-dichter Renaat Ramon een streng gestructureerde bundel af. In tien afdelingen bouwt hij een spiegelstructuur waarin de lezer beheerste gedichten vindt met best wat aandacht voor het vormelijke aspect. Ramons cycli beschrijven de positiebepaling van een dichter in de wereld en tasten heden en verleden af naar referenties en draagvlakken. De titel verwijst naar een typisch Vlaams, hedendaags en intellectualistisch klimaat. Ramon is met andere woorden een belezen kunstenaar en een bewust dichter. Dat is merkbaar in elk vers.
Procedure
Ramon bouwt al een paar bundels aan een poëtica die de problematiek van rede en gevoel aanpakt. Daarbij lijkt hij beïnvloed door Nietzsches idee dat kunst gegenereerd wordt door een dionysische oerkracht die bedwongen wordt door een vormopleggend principe. Zo voert Ramon ook in zijn gedichten een gevecht met een losbandige gevoelsstroom van uitdijende formuleringen die bedwongen worden door het strakke metrische harnas waarin hij die emoties legt. Geheim Besogne is geen gevoelige bundel. Al komt de inhoud uit een geladen emotioneel centrum, formuleringen en opbouw zijn zo strak dat de bundel iets mathematisch-klassiek krijgt.Een ander terugkerend motief in de bundel zijn de vele verwijzingen, het heen en weer denken tussen het heden en de antieke tijd. Deze manier van werken veroorzaakt specifieke beelden en geeft de bundel een bijzonder cachet. De dichter zet zijn woorden kracht bij door te suggereren dat een ander ze al lang voor hem gedacht heeft en dat ze dus algemeen gelden. De bundel geeft een erg degelijke indruk. Ramon begint de verschillende afdelingen van de bundel met een citaat van een erudiet schrijver en gebruikt tussentitels en titels die een zekere plechtstatigheid uitdragen. Hij wil poëzie afleveren die belangrijk aandoet en waar geen speld tussen is te krijgen.
De tuin der Hesperiden
Ramon ambieert een ander soort poëzie dan de zoekende, jeugdige, hedendaagse. Hij wil vaste en solide gedichten. Daardoor krijgt de bundel een onverzettelijkheid die nu en dan hinderlijk is. Om die opmerking te verklaren citeer ik twee gedichten, die met elkaar contrasteren. Het eerste gedicht:
Het was de tijd van de donkere metten
En de horizon weerhield het licht.
Ik droomde van de Lampongse districten,
Van een gouden oogst in de tuin der Hesperiden,
Van scherpe schreefloze letters
En van een eindeloos alfabet.
Argeloos riep ik mij de heerlijke zonden
Van Ohola en Oholiba voor de geest,
En het kwaad van de dorre takken,
Wachtend op het verschijnen
Van een vluchtige zwarte vrouw,
Op de komst van de groene leeuw.
(…)
Ramon schrijft hier, zoveel mag duidelijk zijn, bijna religieuze poëzie. Hij beschrijft een sacraal universum dat geregeerd wordt door goden, faunen en nymfen. Hij verwijst naar een mythische wereld die over zijn aardse besognes waakt en ze controleert. Ramon is een belezen man en daar situeert zich jammer genoeg ook het probleem van deze bundel. Hij koketteert graag met woorden als ‘empyreum’ en verwijzingen naar oude verhalen, zoals De tuin der Hesperiden. Hij maakt van zijn poëzie graag de doorwerking van de oude mythologie. Niettemin vecht hij ook met dit papieren verleden. Zijn hang naar vorm, structuur en degelijkheid verplettert al wat overblijft aan eigen beelden, mijmeringen. De lezer wordt tegen de grond geslagen met Hermes en de twistappel, de Megarische kom en de essays van André Breton en daardoor worden de ingrepen die echt van Ramon zelf zijn nog nauwelijks opgemerkt. Het tweede gedicht is Een overvloed van bloesem en blauw:
Een vlucht witte raven
Verdonkeremaande de zon
En onder het voorlopig bewind
Van de paarse regen
Verdiepte ik mij in curven
Die op bloemen lijken:
Twee blanke lijnen verbogen
Naar geluk;
Liefde
Was er bij het eerste licht
En later klaterden
De vocalen in een overvloed
Van bloesem en blauw.
De twee geciteerde gedichten lijken wel uit een andere bundel te komen. Ze spreken elkaar bijna tegen in aanpak en zoeken naar een merkelijk ander soort lezer. Persoonlijk voel ik meer voor de tweede manier van schrijven. Hoewel dit gedicht minder vormelijk is, minder vast ook, is het harmonischer dan het vorige. Hoewel er vraagtekens te zetten zijn bij bepaalde formuleringen, zoals ‘verdonkeremaande de zon’, is dit gedicht subtieler, eigentijdser en interessanter.
Ten eerste vergeet Ramon in zijn citaatwoede vaak sterke sferen of beelden neer te zetten. In dit tweede gedicht doet hij dat wel: “Curven die op bloemen lijken”, “vocalen in een overvloed van bloesem en blauw”. Het is een taal die ook nog naar de schrijvers die hij aanhaalt verwijst, maar op een indirectere, en mijns inziens ook sterkere, manier. Ten tweede speelt Ramon hier op dezelfde manier met vorm en metriek, maar in het tweede gedicht gebeurt dat op een manier die bijna vanzelfsprekend lijkt. Waar in veel van zijn gedichten Apollo als een klem op de onderbuik zit die elke interpretatie remt en blokkeert, komt in dit tweede gedicht een meerzinnigheid vrij die de lezer doet dromen.
Het zou denk ik boeiend zijn als Ramon voor zijn volgende bundel uit het harnas van de antieke tijd breekt en op zoek gaat naar de gemakkelijke vanzelfsprekendheid die hij in sommige gedichten, zoals het tweede, weet te steken. Want de Homerus waarvan ik genoot in mijn kindertijd is in zijn poëzie nergens te vinden. De antieke tijd die hij citeert is eerder een statisch en weinig begeesterend gegeven dat als voornaamste doel heeft hem een verstandig man te doen blijken. Misschien zou hij minder energie moeten steken in het rechtvaardigen van elk vers door er een paar oudheidkundige personages in te verwerken en meer in het laten openbloeien van de feërieke beelden of de mooie taal die hij soms gebruikt. Ramon worstelt met zijn eigen degelijkheid, vergeet de verhalen en de levendigheid van zijn geliefde antieke wereld en bedelft zich onder de bergen notities uit de Latijnse les. Wellicht is Ramon een van de zeldzame voorbeelden van een dichter die zo vergroeid is met al wat hij gelezen heeft, dat hij binnenkort wellicht enkel nog bestaat op papier.