Glinsteringen om te overleven
Het kleine uitgevershuis Koppernik brengt met de roman Inham van de uit Wales afkomstige schrijver Cynan Jones een bijzonder boekje op de markt. Een prachtuitgave over de zoektocht naar eigen identiteit, neergezet in de overweldigende en altijd weer barbaarse natuur.
Een man in een kajak op volle zee, dat is wat Jones ons voorschotelt. Een man die zojuist is ontwaakt uit bewusteloosheid en om zich heen kijkt; hij ziet alleen water en heeft geen idee waarom hij daar is. En wie hij is. Vervolgens ontstaat een fragmentarisch zoeken naar aanknopingspunten, samen met de absolute wil om te overleven.
Doorlopend gedicht
Dat fragmentarische heeft Jones goed uitgewerkt door de hele geschiedenis uit flarden tekst op te bouwen. Het zijn de korte alinea’s, gescheiden door witregels, die de paniek en verwarring in het hoofd van de man tot in detail gestalte geven. De situatie waarin hij verzeild is geraakt is als een doorlopend gedicht genoteerd en laat indringend de verschillende kanten van zijn wanhoop zien. Hij probeert zijn herkomst te ontrafelen, tegelijkertijd moet hij zichzelf zien te redden op volle zee én een koers bepalen om weer aan land te geraken.
Blikseminslag, dat is de enige informatie die de lezer meekrijgt van Cynan Jones. De man in de kajak kan zijn armen niet bewegen en raakt de eerste tijd telkens weer buiten bewustzijn. Als hij voor de tweede keer bijkomt, blijken vissen zijn in het water bungelende hand te hebben aangevreten. Met grote moeite weet hij zichzelf te beschermen tegen de brandende zon en ziet hij kans een blijkbaar eerder gevangen vis te eten. In nauwelijks merkbare glinsteringen komt zo nu en dan een deel van zijn geheugen weer aan de oppervlakte.
Uitgebeende compositie
Inham doet meteen denken aan de Hemingway-novelle The old man and the sea. De oude visser, die midden op zee worstelt met de vangst van zijn leven, maakt dezelfde vertwijfeling mee. Het gevecht tegen de elementen vindt echter vooral buiten hemzelf plaats, terwijl de kajak-man van Jones een hoofdzakelijk interne strijd voert. Het is die beklemming, ons mondjesmaat toegediend, die het fraaie contrast in deze roman oplevert: de verbijstering in het onwetende hoofd ten opzichte van de ontbering in de ongenaakbare natuur.
Jones is een echte kleinschrijver; hij weegt zijn woorden op de weegschaal van noodzakelijkheid en schaaft zijn taal net zo lang tot er een zorgvuldig uitgebeende compositie ontstaat. Wonderschoon en nergens geforceerd. Als de man in de nacht bijna bezwijkt onder de koude sterrenhemel laat hij hem denken:
Koud nu, denkt hij. Het is oké. De gedachte aan iemands hand vasthouden. Het is nu oké. Val maar. Weg.
De stilistische kracht wordt nog versterkt door de subtiele afwisseling van tegenwoordige en verleden tijd in de alinea’s: de terugblik geeft blijk van een ooit aanwezige herinnering, terwijl het hier en nu de overlevingsdrang benadrukt. Ook een nauwelijks merkbare perspectiefwisseling draagt bij aan de grootsheid van dit verhaal. De eerste pagina’s beschrijven de focus van een vrouw aan het strand die wacht op een positief bericht van het zoekende reddingsteam, terwijl midden in het boek een jongetje door een verrekijker kijkt en aan de horizon een man in een kajak ziet.
De levenskracht van de kajak-man wordt door Cynan Jones op meesterlijke wijze onderstreept door een vage verwijzing naar zowel het leven als de dood. Er is een flits van herinnering aan zijn zwangere vrouw – de vrouw op het strand – terwijl hij in de kajak asresten vindt die gekoppeld worden aan de dood van zijn vader. Leven en dood als fijnzinnige omlijsting van de worsteling om het vege lijf te redden, terwijl de afloop in het ongewisse blijft. Jones maakt er grootse literatuur van.