Littekens in een door oorlog verscheurd gebied
Bijna zeventig jaar lang probeerde Nederland met geweld Atjeh bij Indonesië in te lijven, totdat de Japanners de eilanden binnenvielen. De pogingen daartoe lijken blijvende littekens te hebben achtergelaten, zo blijkt uit Anton Stolwijks Atjeh.
‘Tijd is rijp om tragedie met open blik te reconstrueren’, zo reageerde de Volkskrant in haar hoofdredactioneel commentaar op het voorstel van de regering een onderzoek in te stellen naar Nederlands geweld tijdens de politionele acties in Indonesië. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog probeerde de toenmalige regering Nederlands-Indië, zoals het land toen heette, weer onder haar gezag te brengen. De duizenden eilanden van de archipel waren jarenlang door de Japanners bezet, en in 1945 roken ze de vrijheid. Van plan de voormalige koloniale heerser weer te ontvangen, waren ze dus niet. Vier jaar lang vochten Nederlandse en aan Nederland loyale militairen tegen het Indonesische verzetsleger, totdat koningin Juliana Indonesië in 1949 onafhankelijk verklaarde.
Collectief vergeten
Het is op z’n minst curieus te noemen dat er nu, zeventig jaar na dato, nog zo weinig bekend is over wat er toen is gebeurd. Er is sprake van een collectief Nederlands vergeten wat betreft het koloniale verleden. Typerend in dit verband is dat discussies rondom de treinkapingen in Wijster en De Punt door Molukse jongeren, veelal kinderen van eerloos ontslagen Molukse soldaten, zich vaak toespitsen op het handelen van de Nederlandse overheid en defensie in de jaren zeventig. Alsof er geen voorgeschiedenis is. Wat dat betreft is dat onderzoek broodnodig.
Anton Stolwijks onlangs verschenen Atjeh. Het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis laat zien wat er uit zo’n onderzoek zou kunnen komen. In zijn historische les-annex-reisverslag beschrijft Stolwijk, momenteel verbonden aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden, de tijd dat Nederland in oorlog was met de Atjehse sultan en, later, rebellen. Na de Tachtigjarige Oorlog moet dit het langstdurende conflict uit onze geschiedenis zijn: van 1873 tot 1942 werden er regelmatig soldaten, wapens en andere voorzieningen naar de noordpunt van Sumatra gestuurd. Het conflict eindigde toen Japanse troepen Nederlands-Indië veroverden, niet omdat een van de strijdende partijen won.
Oorlog voor de handel
De Nederlanders kwamen niet zomaar naar Atjeh. Zoals staatsbezoeken tegenwoordig handelsmissies zijn, zo roken onze negentiende-eeuwse voorvaders ook geld. In 1869 was het Suezkanaal geopend, waardoor er opeens een indrukwekkende hoeveelheid koopvaardijschepen langs Atjeh kwam te varen. Vier jaar later, in 1873, werd de aanval geopend. Wat een korte strijd had moeten worden, werd door tactische blunders en vergissingen aan Hollandse zijde en stevig verzet door de Atjeeërs een nachtmerrie. Vele soldaten en lokale bewoners vonden de dood, miljoenen guldens werden in een bodemloze put gegooid en Den Haag leed internationaal gezichtsverlies.
Stolwijk brengt in Atjeh weinig nieuwe historische feiten aan het licht. Voor het grote publiek zullen die feiten echter onbekend zijn, en wel degelijk nieuw voelen. De meest schokkende passages, over het brute uitmoorden van hele dorpen in het binnenland van Atjeh, mogen dan al bekend zijn, ze laten wel goed zien waartoe de beschaafde en tolerante Nederlanders in staat zijn. Al dat geweld leverde weinig op: door de onrustige situatie meden schepen de eilanden. In plaats daarvan begon de handel in toenemende mate via de noordelijker gelegen, Britse kolonie Singapore te lopen.
Armoede en achterstand
Enigszins storend is de door Stolwijk gekozen vorm. Elk hoofdstuk, dat één facet van de oorlog behandelt, wordt geframed door een impressie van modern Atjeh, van de mensen die Stolwijk ontmoet en door het vergeten dat ook in Atjeh plaatsvindt. De tsunami die met Kerst 2004 over het eiland spoelde heeft niet alleen tienduizenden levens geëist, ook is veel van de geschiedenis weggespoeld. Hoewel Stolwijk het leven anno nu levendig beschrijft en een goed oog heeft voor bonte personages (van tot de islam bekeerde westerlingen tot een ruim honderd jaar oude vrouw die nog een beetje Nederlands kan), staan deze passages echter behoorlijk los van het historische verhaal. Daardoor voelen ze vaak obligaat aan.
Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw voerden rebellen in Atjeh oorlog tegen de Indonesische overheid. De relatieve onderontwikkeling van de regio werd nog eens verergerd door de tsunami. Dat die armoede en achterstand voor een groot deel teruggaat op de pogingen Atjeh onder Nederlands bewind te brengen, laat Anton Stolwijk goed zien. Je hoopt dat de toekomst anders zal zijn.