De verheerlijking van slechts één enkel meisje
Wat doet een professioneel schrijfster van ingezonden brieven om aan de kost te komen? Henriette Boas (1911–2001) was docent klassieke talen op verscheidene middelbare scholen, maar ze leefde voor iets anders, iets hogers, blijkt uit De waarheidszoekster.
Pauline Micheels heeft haar biografie van de dwarse Henriette ‘Jetty’ Boas toepasselijk ‘Een leven voor de Joodse zaak’ genoemd. Jetty, geboren in een intellectueel Joods gezin in Amsterdam, promoveerde in 1938, bracht de Tweede Wereldoorlog grotendeels in Londen door en vertrok daarna naar het land dat al snel Israël zou heten. Na een knetterende ruzie met haar buren, die zelfs tot een aantal rechtszaken leidde, keerde ze terug naar Nederland, naar Amsterdam, waar ze weer bij haar moeder introk.
Daar houdt ze het niet lang vol, maar het beeld is typerend: de intellectueel autonoom opererende Jetty, die haar mening niet onder stoelen of banken steekt, kan moeilijk op eigen benen staan. Ze kan nog geen ei bakken, leeft op koffie en sinaasappels. Ook wanneer ze – ‘eindelijk’ – op zichzelf woont, eet ze nog steeds elke avond bij haar moeder of bij vrienden. Jetty’s wereld is die van de geest, van woorden en gedachten, niet die van het lichaam.
De waarheid brengen
Dat rationele maakt De waarheidszoekster tot een vaak wat steriele, koele biografie: een opsomming van gebeurtenissen waar je als lezer meer interpretatie van verwacht. Op dat ‘waarom’ gaat Micheels echter niet in. Wel benut ze ten volle het fascinerende personage dat Jetty was: dwars, eigenzinnig, gelijkhebberig en onbeschroomd zette zij zich in waar zij in geloofde. Op die manier droeg zij bij aan menig debat en discussie.
Jetty zette haar kwaliteiten in om de waarheid te zoeken – of, beter gezegd, de waarheid te brengen. Vooral in de laatste twintig, dertig jaar van haar leven bestookte ze kranten met vele brieven, waarin ze fouten in berichtgeving over Israël, het zionisme en de Joden rechtzette. Eerder had ze zich vooral bezig gehouden als correspondent voor verschillende Israëlische kranten, waarvoor ze over het Joodse leven in Nederland schreef. Enige faam verwierf ze door haar optreden in een aantal geruchtmakende affaires, waaronder de beruchte Weinreb-affaire. Daarin streed ze tegen Renate Rubinstein en Aad Nuis, nog voordat W.F. Hermans zich in de polemiek voegde. Ondertussen gaf ze les – omdat het moest, lijkt het.
Vaak bleek Jetty gelijk had (inzake Frans Weinreb, bijvoorbeeld), nog vaker roeide ze tegen de stroom in. Ze voegt zich niet naar de geldende orthodoxie wanneer ze een afwijkende mening heeft. Zo had ze weinig op met het Anne Frankhuis: het besteedde, in haar ogen, al zijn tijd ‘aan de verheerlijking van slechts één enkel meisje’ – en verkwanselde daarmee op sentimentele wijze de oorlogsgeschiedenis. Op andere momenten lijkt haar oordeel troebeler: over Jacques Presser, wiens boek Ondergang ze zeer had bekritiseerd, zei ze later in een interview dat ze hem ‘gekunsteld’ vond. Maar dat gaat vooral over zijn persoon: echte inhoudelijke kritiek op het boek komt pas na veel omwegen. Wat is op zulke momenten de waarheid?
Gebukt of gesterkt?
Henriette Boas kreeg veel kritiek te verduren – dat was natuurlijk te verwachten, met haar nietsontziende manier van doen. De rechtszaak met haar Israëlische buren, die, zo blijkt uit Micheels’ verhaal, meer ging over misverstanden en koppigheid dan over een werkelijk geschil, was daar wel het toppunt van, maar ook in Nederland wist Jetty behendig mensen tegen zich in het harnas te jagen. De historicus Loe de Jong, haar directeuren en collega’s, de Israëlische ambassadeur: allemaal hadden ze moeite met Jetty, en ze waren niet de enigen. Ging ze er onder gebukt? Of sterkte het haar juist in haar missie? Dat wordt uit De waarheidszoekster helaas niet duidelijk. Wel geeft Pauline Micheels een mooi beeld van een vrouw die zich met hart en ziel inzette voor de publieke zaak.