EICHMANN is fijn, maar maakt Arendt niet relevant
Eerder dan een reconstructie van de rechtszaak tegen topnazi Adolf Eichmann in 1961 is EICHMANN een poëtische verhandeling over datgene wat volgens Hannah Arendt de voorwaarde is voor medemenselijkheid: kritische reflectie. Maar biedt dit pleidooi tot nadenken zelf ook stof tot nadenken?
Als hoofd van de logistieke afdeling was Adolf Eichmann verantwoordelijk voor de massadeportatie van Joden en andere minderheden naar de vernietigingskampen. Zelf dacht hij daar anders over: in het beroemde proces dat tegen hem werd aangespannen was zijn verweer dat hij slechts bevelen uitvoerde. Hij achtte zich hoogstens medeplichtig. Filosofe Hannah Arendt, zelf van Joodse komaf, was bij deze rechtszaak aanwezig en zag geen duivel, maar een ambtenaartje, iemand die opgehouden was zichzelf vragen te stellen. In haar invloedrijke maar controversiële studie Eichmann in Jerusalem beschreef ze het Kwaad als banaal, als gruwelijk alledaags, als het voor lief nemen van de situatie en het ontkennen van het eigen handelend vermogen.
Een carnaval van absolute waarheden
De visie op goed en kwaad die Arendt in dit boek ontwikkelde vormt het uitgangspunt van EICHMANN: een opera over de vrije wil van de Diamantfabriek, geschreven en geregisseerd door Bo Tarenskeen. In tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, wordt niet tot nauwelijks aan het Eichmannproces gerefereerd. Daarentegen is ervoor gekozen om de ontkenning van het individu en zijn verantwoordelijkheid te verbeelden door middel van verschillende archetypen die (de berusting in) een absolute waarheid vertegenwoordigen. Zo beziet de Verlichtingsfilosoof (Harald Austbø) de wereldgeschiedenis als een opwaartse lijn naar het Licht, zit de Hippie (Eva Tebbe) gevangen in haar eigen hedonisme en beschouwt de Recidivist (Stijn Vervoort) het menselijk handelen als een onontkoombare (zonde-)val in herhaling. Te midden van deze verschillende vormen van totalitarisme loopt de eenling Hannah Arendt (Ekaterina Levental) observerend en kettingrokend rond en licht sommige uitspraken uit.
Speelse variatie
Voor een thematiek die op het eerste gezicht zo zwaar lijkt, is de muziek opvallend licht. De compositie van de Peruaans-Nederlandse componiste Maria Alejandra Castro Espejo is eclectisch, speels en sprankelend, zonder behaagziek te worden. Het ongebruikelijke instrumentarium (twee harpen, viool, cello, slagwerk, trompet) wordt percussief bespeeld: soms fluisterend en teder, dan weer agressief en abrupt. De zang is helder en goed verstaanbaar, al is Levental de enige die, zeer overtuigend overigens, een klassieke zangstem gebruikt. Er wordt slim afgewisseld tussen solopassages en passages waarin het gehele ensemble voortdendert; het onderscheid tussen massa en individu is duidelijk hoorbaar.
Eigen parochie
Ondanks de mooie muziek en het zichtbare spelplezier weet de opera het gedachtegoed van Arendt niet voldoende urgent of relevant te maken. Juist doordat de acteurs archetypen, of zelfs stereotypen van ideologieën en levensbeschouwingen vertolken, is het voor het publiek niet meer dan vanzelfsprekend dat hun visies bekrompen en radicaal kortzichtig zijn. Het levert mooie monologen met leuke taalvondsten op (“We stijgen op naar het licht. We lichten op. We zijn oplichters”), maar door de abstractie gaat verloren hoe makkelijk het is om in een systeem of denkwijze mee te gaan en wat dus het belang van de vrije wil is. Wat overblijft is een voorstelling die vormtechnisch een genot is, maar de prikkeling mist die wel in het werk van Arendt te vinden is. In plaats van het aanzetten tot de zo benadrukte kritische reflectie op het eigen handelen, stemt EICHMANN tot vrolijk meeknikken.