Met een lach en een traan de Nacht in
Het was te verwachten: de 33ste Nacht van de Poëzie in TivoliVredenburg wordt deels een dodenherdenking. Niet zo vreemd dat de programmering juist ook uit een stevige delegatie light verse-dichters bestaat. Een afgewogen mix van ernst en kolder, zo komen we de Nacht wel door.
Na een gedegen aftrap van Maarten van der Graaff, de debutant die de Nacht vorig jaar afsloot, arriveren we via de immer met-de-lach-aan-de-broek optredende Ivo de Wijs bij de eerste dode: cabaretier/muzikant Mike Boddé zingt als eerbetoon een aantal liedjes van de dit jaar overleden troubadour Drs. P. Dat doet hij goed, met veel respect voor de tekstkwaliteit van de oude doctorandus, maar niet zonder enig effectbejag – de dictie, het timbre – waardoor het geheel al snel op een koefnoense persiflage begint te lijken.
K. Schippers brengt ons weer bij de levende realiteit met zijn kleine readymades die het gewone ongewoon maken. In Zwart reduceert hij zijn eigen woorden: ‘Zie van deze letters,/ die u hier leest,/ heel even alleen maar/ het zwart of elke/ betekenis is weggeglipt./ Staketsels en rondingen,/ meer niet’. Na deze weerslag van nuchtere essentie neemt hij afscheid met zijn armen triomfantelijk in de lucht gestoken: ‘Zoek je de leegte? Je arm ging er net doorheen!’
De namen
Dichter en columnist Johanna Geels is de eerste die de namen noemt: haar gedicht Woelgeest draagt ze op aan Rogi Wieg en Joost Zwagerman (‘mijn vader stond in de tuin/ te schreeuwen naar de wolken/ ik tikte op het raam en riep/ dat god verdomme niet thuis was). Spreekstalmeester Ester Naomi Perquin pakt die draad op en deelt mee dat zowel Zwagerman als Wieg genodigden voor deze Nacht waren. Joost Zwagerman wilde liever volgend jaar meedoen, als zijn nieuwe bundel zou verschijnen. Inmiddels weten we dat hij die afspraak niet zal nakomen.
Rogi Wieg is aanwezig met een opgenomen video waarop hij, vanaf de huiselijke bank, een aantal gedichten voordraagt. We kijken en luisteren in stilte naar een man die dood gaat en tegelijkertijd dood is. Wieg declameert ingetogen zijn Roll it waarin hij min of meer zijn afscheid toelicht: ‘Ik schreef en dacht vaak: dit zijn/ laatste regels van de ik die/ in mijn sterrenstof woonachtig is’. Hij schiet vol bij de laatste woorden van het vers dat gericht is aan zijn geliefde die achtergelaten zal worden: ‘Niets dan jij’.
Opluchting
Om het momentum wat kracht bij te zetten, kiezen de programmeurs ervoor om nu de 88-jarige chansonnière Juliette Grèco op te laten komen. De wereldberoemde diva heeft nog een stem als een scheepshoorn maar gebruikt beide handen om zich tussen de liedjes door aan de microfoonstandaard staande te houden. Terwijl het voornamelijk oudere publiek in katzwijm valt bij zoveel nostalgie, trekken de jonge poëzieliefhebbers na twee nummers naar de bar. La Grèco is een icoon, dat is zeker, maar haar breekbare verschijning kan inmiddels niet anders gezien worden dan met weemoed en compassie.
Opgelucht lacht het publiek de beklemming van zich af als Jules Deelder zijn gedichten de zaal in spuwt. Met zijn vampierachtige voorkomen mitrailleert hij De hardnekkige Samaritaan – geheel uit het hoofd – tegen de ademloze tribunes. Bedoeld of niet, de nijpende actualiteit van vluchtelingenstromen in Europa wordt zonder terughoudendheid weergegeven door Deelders grove overrompeling: ‘Ik zeg pleurt op met je halleve jas’. Deelder is een fenomeen, onder geen enkele noemer te vangen: een luchtige wervelwind en snoeiharde mokerslag tegelijk.
Wisselende emoties
Via de koning van de light verse Lévi Weemoedt, die ook beschouwd kan worden als lichtzinnige entr’acte, belanden we bij Pieter Boskma die zijn Zelfportret als vieze oude man op een haast reviaanse wijze ten gehore brengt. Weer een glimp van dood en verlies, verborgen in een van cynisme druipende voorstelling van de dichter die een jong meisje observeert in de supermarkt. Ook Vrouwkje Tuinman weet van wanten als het om de ironie van ziekte en dood gaat. Haar tragikomische bundel Sanatorium is vergeven van de sterfelijkheid van het lichaam, gecombineerd met de scherpzinnigheid van haar geest.
Dan volgt een rijtje dichters die de Nacht in een laatste versnelling brengen. Sasja Janssen weet de zinnelijkheid van haar dichtregels een voelbaar lijf te geven (‘kleine kleinere aanminnigste allerbinnenste’) met een intiem fragment uit de cyclus Ik ben mijn geslacht. Direct daarna dendert Ilja Leonard Pfeijffer zijn rondborstige alexandrijnen de zaal in. Pfeijffer is een dichter van de zelfvernieuwing, zijn verzen lijken telkens opnieuw geschreven te worden als hij ze op zijn indrukwekkende wijze voordraagt.
We schuifelen met nog een halfvolle zaal naar het einde van de Nacht waar ter afsluiting een optreden van Typhoon gepland staat. Maar eerst nog een welkome verrassing: Hanneke van Eijken weet met haar subtiele eenvoud de wisselende emoties van deze Nacht terug te brengen tot een nuchtere vaststelling:
(…) in alle mensen schuilen tralies, huist een dier
niet alleen de apen, maar vossen en antilopen
bergen zich hier achter steen
de stad hult zich in zwijgende daken
ik ben wakker en beesten ontwaken