Wat niet goed is, is niet geschreven
Brieven aan zijn vertrouweling Roel Houwink sloot de dichter Gerrit Achterberg (1905-1962) vaak af met de gevleugelde uitspraak “Wat niet goed is, is niet geschreven”. Achterberg was een perfectionist in zijn beheersing van de taal omdat het voor hem de meest geëigende manier van leven was.
Een analyse van de poëzie van Achterberg lijkt vaak uit te moeten draaien op een reconstructie over de motieven die er in te vinden zijn voor de moord op zijn hospita in 1937. De toedracht van de moord is nooit helemaal duidelijk geworden. Was er bijvoorbeeld sprake van een erotische relatie tussen de twee? Was het een passionele moord of een ongeluk? Wilde Achterberg eigenlijk zelfmoord plegen? Randde hij de dochter van de hospita aan en kwam zij haar dochter te hulp? Werd Achterberg betrapt tijdens het masturberen en begon hij van schrik in het wilde weg te schieten?
Ondanks de onduidelijkheid van de motieven – Achterberg zelf heeft er nooit veel over willen zeggen – is er lange tijd gedacht dat bijna geheel Achterbergs oeuvre om de moord zou draaien. Zo zou er zelfs in de poëzie van voor de doodslag, in zijn eerste bundel Afvaart, al sprake zijn van een voorafschaduwing: “wat is dit een zoete verbintenis/u en de dood en ik”. En in de poëzie van na de moord wordt ook regelmatig de scheppende kracht van de taal, die Achterberg gebruikt, gezien als een middel om de dode geliefde weer tot leven wekken.
Biografische achtergrond
Achterberg is in de literaire discussies altijd een mooi vehikel geweest voor de rol van de biografische achtergrond bij het lezen van poëzie. Zowel het negeren van de moord alswel er een te centrale rol aan geven lijken echter geen vruchtbare benaderingen voor het lezen van zijn poëzie. In zijn beroemde bloemlezing van Achterbergs werk Voorbij de laatste stad verwoordde Paul Rodenko treffend hoe we het wel moeten beschouwen:
Het is niet het contingente biografische feit van het verlies van de geliefde dat de structuur van zijn dichterschap bepaalt, maar: het is de structuur van zijn dichterschap die aan dit contingente biografische feit een mythische dimensie weet te geven
Oftewel, het ‘contingente biografische feit’ viel in de vruchtbare aarde van Achterbergs poëzie. Meer nog dan de meeste andere dichters lijkt Achterberg bezeten door een monomane obsessie met ‘het woord’. Zo kan zijn uitspraak “Wat niet goed, is niet geschreven” met een beetje goede wil ook gelezen worden als “Wat goed is, is geschreven”: in Achterbergs poëzie is het woord tot daad verheven. Elk gedicht is onderdeel van een dynamische maniakale drift die enkel gevoed kan worden door voortdurend te blijven schrijven.
Voorbij de laatste stad
De motieven voor zijn poëzie lijken al in volledigheid aanwezig in het mottogedicht van zijn eerste bundel. Waarin de laatste zin “voorbij de laatste stad” symbool is geworden voor Achterbergs verlangen om achter het gordijn van de realiteit te reiken:
Aan het roer dien avond stond het hart
en scheepte maan en bossen bij zich in
en zeilend over spiegeling
van al wat geleden had
voer ik met wind en schemering
om boeg en tuig voorbij de laatste stad
Het centrale thema dat Achterberg in vrijwel elk gedicht weer tot werkelijkheid wil verheffen is de vereniging tussen de ik het en het ander. Het ander wordt dan vaak gerepresenteerd in het formele ‘gij’, wat in ieder geval de indruk wekt dat de aangesprokene ook ‘God’ zelf kan zijn. De ‘gij’ kan echter ook worden opgevat als een vrouw, in dat geval is er sprake van een liefdesrelatie of een erotische relatie (hier komen de associaties met de moord ook vandaan). Een andere optie is om er een abstracte vorm van verlossing of opstanding in te lezen. De zoektocht naar het ander valt bij Achterberg samen met zijn zoektocht naar het woord. Met elk woord wil hij de samensmelting tot stand brengen. En elke poging lijkt gedoemd om te mislukken. Zoals in het gedicht Contact uit Eiland der ziel:
ik smeed het woord
dat naar u heet,
en ik besta
bij de gena
van deze blinde bezigheid
Het woord is voor Achterberg niet slechts het gereedschap om zijn wereld mee te bouwen. Het woord is zelf een fysieke werkelijkheid en bezit scheppende kracht. Zijn protestants-christelijke achtergrond lijkt hier een belangrijke rol in te spelen. Zoals de bijbel de kracht van het woord centraal stelt met zinnen als “God sprak en er was licht”, zo zou je kunnen zeggen: “Achterberg sprak en er was kosmische eenheid”. Achterberg had tegen de dichter Gabriël Smit eens over de samenhang tussen leven en werk gezegd: “Poëzie was leven, en leven was liefde en dood, en eigenlijk was dit heel mysterieus één”
Ben ik een dichter, dan is t per abuis
In de loop van zijn leven sluipt er toch wat humor in Achterbergs werk en zelfs de monomane eenwordingsdrift lijkt ter discussie gesteld te kunnen worden. In de bundel Hoonte (1949), sowieso de meest a-typische bundel omdat deze nauwelijks over de centrale problematiek gaat, staat bijvoorbeeld het gedicht Democraat. Het heeft een zelfde relativering in zich als die schitterende regels van geestverwant Johan Andrëas Dèr Mouw (1863-1919) “Ik ben Brahman, maar we zitten zonder meid” [nb. Brahman is een wijsgerig-religieus begrip uit de Indische traditie dat het universum als één ondeelbaar fysiek geheel beschouwt, in Dèr Mouws geval ziet hij zichzelf als heerser over dit universum]:
In deze kamer ben ik eindelijk thuis
Ik zal geen vers meer schrijven dat mijn leven
uiteen moet rukken om te zijn geschreven
Ben ik een dichter, dan is het per abuis.Ik lees het nieuwe boek. De kachel suist
Geertruida staat een overhemd te strijken
Ik heb maar van de bladzij op te kijken
om te beseffen welk geluk hier huist (…)
Het verzamelde werk van Achterberg dat Athenaeum nu uitgeeft als Alle gedichten is de meest complete verzameling van Achterbergs poëzie tot op heden. Naast het tijdens zijn leven gepubliceerde werk is er nu een ook een ruime selectie nagelaten werk toegevoegd. Laat de prachtige uitgave een gelegenheid voor de hedendaagse lezer zijn om zich te verdiepen in dit fascinerende oeuvre.