De bedrijfscollectie in het middelpunt van de belangstelling
Het lijkt erop dat de museumwereld de bedrijfscollectie tegenwoordig algemeen accepteert als volwaardige kunstverzameling. Ik denk dan aan de tentoonstelling HxBxD, waarbij de Rabobank in het Haags Gemeentemuseum en het naastgelegen GEM/Fotomuseum recent een gedeelte van haar collectie naoorlogse Nederlandse kunst openstelde voor het publiek. Een dergelijke samenwerking is voor beide partijen voordelig: de bedrijfscollectie wordt opgenomen in de kunsthistorische canon en geëxposeerd in een specifiek daarvoor gecreëerde context, terwijl musea de kans wordt geboden werken te exposeren die doorgaans niet openbaar te bezichtigen zijn. Momenteel presenteren Witte de With, TENT en het Nederlands Fotomuseum onder de noemer Occupying Space een overzichtstentoonstelling van de collectie van de Generali Foundation. Deze particuliere stichting bouwt sinds 1988 op initiatief van de Oostenrijkse verzekeringsmaatschappij Generali Group een verzameling internationale beeldende kunst op.
Adjungierte Dislokationen, Valie Export 1973. Foto: Werner Kaligofsky. Sammlung Generali Foundation, Wien. |
Oorspronkelijk stelde de Generali Foundation zich ten doel om de hedendaagse kunst te promoten. Speciale aandacht ging uit naar werk dat zich bevond op het snijvlak van kunst, architectuur en design. Als vertrekpunt werd gekozen voor de kunst van de jaren zestig en zeventig: de hoogtijdagen van de maatschappijkritiek, het tijdperk van de avant-garde en van de conceptuele en performancekunst. Tegenwoordig is de doelstelling uitgebreid met het onderzoeken, bewaren en documenteren van kunstwerken. De verzameling van de Genarali Foundation bevat ongeveer 1700 werken van 160 beeldend kunstenaars. Occupying Space omvat werk van 33 internationale kunstenaars waaronder Dan Graham, Hans Haacke, Andrea Fraser, Martha Rosler, Gordon Matta-Clark, Franz West en Valie Export. De titel van de expositie zou niet alleen refereren aan de fysieke positie die een kunstwerk inneemt, maar ook aan de ‘ruimte als verbindend element’ in de werken van deze kunstenaars. Erg bevredigend is die verklaring niet.
Ambivalentie
Een van de hoogtepunten is Andrea Frasers video-installatie Kunst muss Hangen (2001). Daarin is te zien hoe een dronken Fraser in een museumzaal -wellicht dezelfde ruimte als waar het werk nu wordt geëxposeerd- aan het publiek tekst en uitleg geeft. Tenminste, zo lijkt het. Doch, wie goed oplet, merkt dat er meer aan de hand is. Fraser heeft voor de performance het complete script van een dronkemansspeech van de in 1997 overleden Martin Kippenberger, het enfant terrible van de hedendaagse kunst, uit haar hoofd geleerd. Als toeschouwer sta je in tweestrijd: moet je hiervoor bewondering opbrengen of is er sprake van een slechte grap? Is dit een hommage of brengt Fraser juist Kippenbergers positie als kunstenaar, en daarmee ook haar eigen positie als kunstenaar, ter sprake? Eerder was Kunst muss Hangen in Witte de With te zien als onderdeel van de expositie Life, Once More – reenactment in contemporary art.
Omgevingsonderzoek
Body Press, Dan Graham 1970. Sammlung Generali Foundation, Wien. |
Ook het werk van Dan Graham blijkt na al die jaren nog niks aan kracht te hebben ingeboet. In zijn uit 1970 afkomstige installatie Roll zien we hoe Graham met een videocamera in zijn hand door het bos rolt. Het tafereel duurt 23 seconden. Terwijl Graham de omgeving vastlegt, wordt hij gefilmd door een tweede camera. Beide opnames worden tegelijkertijd geprojecteerd. Graham houdt zich in zijn vroege werk vooral bezig met het verkennen van zijn omgeving en van zijn eigen en andermans lichaam. Een werk dat direct op deze thematiek aansluit is Adjungierte Dislokation (1973) van Valie Export. Ook zij gebruikt de camera om haar omgeving in kaart te brengen. Net als bij Graham wordt haar onderzoek op video vastgelegd en worden beide opnames tegelijkertijd geprojecteerd. Ik vraag me af waarom de twee installaties niet in dezelfde ruimte worden geëxposeerd. Waarschijnlijk omdat het werk van Export bar weinig bijdraagt aan Grahams onderzoek.
Confrontatie
Franz West tornt in zijn werk aan de regels die musea hun bezoekers opleggen. Wat bijvoorbeeld te doen als een kunstenaar je expliciet opdraagt zijn werk aan te raken, terwijl het museum dat nou juist verbiedt? Het titelkaartje van Ohne Titel (1989) bevat de volgende aanwijzing:
Ga achter het scherm staan, kleed je uit en leg je kleding op de stoel. Blijf ongeveer 5 minuten in die toestand en gedraag je zoals het je goeddunkt. Spreek, om niet gestoord te worden, eerst met de suppoost af dat hij de andere bezoekers zegt dat dit object bezet is en ze uit de buurt houdt (Franz West).
Maak je geen illusies, Witte de With vermeldt nadrukkelijk dat het niet de bedoeling is dat de bezoeker de aanwijzing opvolgt. West tast hier op een speelse manier de grenzen af. In hoeverre is het publiek bereid zijn aanwijzingen op te volgen? In hoeverre is een museum bereid dat toe te staan? Meent de kunstenaar het serieus of speelt hij een spel? Heeft maatschappijkritiek hier plaats gemaakt voor institutionele kritiek? Wordt de onaantastbaarheid van het kunstwerk betwist? In ieder geval zet het werk aan tot nadenken.
Gebrek aan zeggingskracht
Elke Krystufek liest Otto Weiniger, Elke Krystufek 1993. Foto: Bob Goedewaagen. Nederlands fotomuseum. |
Uiteindelijk kan je niet anders dan tot de conclusie komen dat het grootste deel van de eigentijdse kunstwerken schril afsteekt bij de kunst uit de jaren zestig en zeventig. Het ontbreekt deze werken aan de speelsheid, zeggingskracht en onderzoeksdrift van weleer. De politieke documentaires van Harun Farocki (over de Corcoran gevangenis in California) en Adrian Piper (over Amerikaans politiegeweld) ontstijgen nergens het niveau van een ordinaire aanklacht tegen de Amerikaanse rechtsstaat, terwijl de fotomontages van Elke Krystufek -een mix van pornofoto’s, foto’s uit een kunstcatalogus en tekstfragmenten- elke inhoud ontberen.