Kunst in crisis?
De laatste jaren klinken er in Nederland regelmatig geluiden dat het slecht zou gaan met de kunst. Een fantasieloos tentoonstellingsbeleid zou daar mede debet aan zijn, we zouden bijvoorbeeld te weinig museumdirecteuren bezitten die echt lef hebben. Veel mensen kijken daarom met weemoed terug naar de tijd dat mensen zoals Sandberg aan het roer stonden.
Maar de wond lijkt dieper te zitten, de crisis zou zich hebben verspreid tot aan de fundamenten van onze Westerse kunstopvatting. Het onderscheid tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur zou geheel uit het oog verloren zijn. Steeds vaker zien we kunstwerken regelrecht voortkomen uit de massacultuur, zo hebben videoclips en vakantiekiekjes hun intrede gemaakt in de musea, evenals blockbustertentoonstellingen, museum-danceparty’s en themadiners.
Chris Cunningham, All Is Full Of Love, videoclip voor Björk |
Hoe is dit zo gekomen? De kunst had immers eeuwenlang een vrij cynische houding ten opzichte van de massacultuur, het flirtte er wel mee en maakte er maar al te graag een geniepige sneer naar, maar verder ging het niet. Dit veranderde in de greedy jaren 80, het tijdperk waarin het individualisme het won van het groepsdenken van de jaren 60 en 70. Jeremy Rifkin: “Het materiële heeft afgedaan. Niet goederen, maar concepten en ideeën zijn de werkelijk waardevolle artikelen in de nieuwe economie. Daardoor ontstaat een ander type mens.” Het lijken haast wel de woorden van een conceptueel kunstenaar uit de jaren zestig of zeventig, maar toch gesproken door een vooraanstaand econoom en tevens voorzitter van Foundation on Economic Trends. Rifkin stelt verder: “We leven in een wereld waarin de culturele sfeer in de commerciële sfeer is getrokken, en is gemodificeerd tot panklare culturele ervaringen, commerciële massaschouwspelen en massavermaak.”
Jeremy Rifkin |
Het lijkt erop dat het niet de kunst is geweest die de sprong naar de commercie heeft gemaakt, maar dat de commercie zich heeft ‘ontfermd’ over onze cultuur. Dat de kunst interesse toont voor de massacultuur is op zich niet vreemd; dit proces is al in de jaren 20 in gang gezet door iemand als Marcel Duchamp waarna Andy Warhol er later z’n levenswerk van heeft gemaakt. Maar waar Warhol flink wat olie op het vuur gooide in het debat over ‘high & low culture’, zo lijken de taal van de kunst en economie nu naadloos op elkaar aan te sluiten. Daarbij mengen economische termen zich steeds vaker in zowel het gebied van de kunsten als het kunstbeleid. Kunstenaars zijn vandaag de dag ‘culturele ondernemers’ en maken ‘producten’.
Waar is de stem van de kunstenaar?
Hebben kunstenaars de annexatie van cultuur door de economische sector met lofzang aangemoedigd? Uit de meningen van mijn collegae maak ik op dat velen deze ontwikkeling in ieder geval met lede ogen hebben aangezien. Maar waarom horen we dan zo weinig de stem van de kunstenaar in het kunstdebat? In mijn opinie ligt het antwoord op deze vraag in de veranderde samenstelling van het kunstdebat. De conceptuele kunstenaars hebben wat dat betreft de toon gezet ,een toon die zijn weerklank heeft gevonden in het huidige kunstonderwijs (zowel binnen Kunstacademies als in disciplines als Kunstbeleid, Kunstgeschiedenis & Kunstfilosofie). Sinds de jaren tachtig is de aandacht van veel kunstenaars onder aanvoering van Karel Appels Tais-toi et sois belle! (Hou je mond en wees mooi) daarnaast steeds meer verschoven naar het kunstambacht.
Door deze ontwikkeling wordt het kunstdebat tot op de dag van vandaag min of meer bepaald door theoretici. Sinds het begin van de jaren 80 lijkt op dat terrein echter langzaamaan een kentering zichtbaar te worden: de kunst begint dan te reageren op de economische en maatschappelijke veranderingen waardoor de rollen plots zijn omgedraaid; het lijkt alsof sindsdien de economische sector aangestuurd door de vernieuwingsdrang van de reclamewereld zonder slag of stoot zich de culturele sector eigen heeft gemaakt. Daardoor dreigt de kunst te worden gereduceerd tot een alibi voor sociale interactie en economisch profijt.
Hoe nu verder
Nu dan zijn we eindelijk toe aan de vraag over hoe de kunst verder moet en hoe de overheid daar een rol in zou moeten spelen. Veel mensen (vooral vanuit het vakgebied van het kunstbeleid) pleiten voor een algehele vereconomisering naar Amerikaans model: musea dienen mondjesmaat te worden gesubsidieerd en daarnaast vooral door bedrijven en rijke particulieren te worden gesponsord. Voor Nederland lijkt dit model minder geschikt, uit ervaring blijkt namelijk dat veel rijke Nederlanders erg weinig geven om (en daardoor aan) kunst.
Een ander gevoelig punt: “Kunst zou de touch met het publiek uit het oog hebben verloren”, wat dan weer zou pleiten voor blockbuster tentoonstellingen en alle uitwassingen die we nu zojuist kritisch onder de loep hebben genomen. Op z’n Kafkaiaans zou ik die uitspraak graag willen omdraaien: “Het publiek heeft de touch met de kunst uit het oog verloren.” In ons onderwijs wordt namelijk al jarenlang weinig gedaan aan de culturele ontwikkeling van onze toekomstige museumbezoekers; er wordt gekort op tekenlessen en geschiedenislessen en daarbij is er weinig aandacht voor de kunstgeschiedenis. We mogen hopen dat er niet eens een keer zoiets wordt georganiseerd als de EU-kunstkennisquiz, want dan zouden de meeste Europese landen (met name de Oost-Europese) ons letterlijk flink om de oren slaan met hun parate kennis over de historische en actuele kunst.
Dit culturele tekort reikt dieper dan het lijkt, cultuur is namelijk dé bindingsfactor voor een maatschappij, en iets meer binding kunnen we goed gebruiken in een maatschappij waar de gemoederen lijken te zijn oververhit. Cultuur dient daarbij met de paplepel te worden ingegoten want anders behouden we de huidige situatie: we subsidiëren zowel het maken van kunst als het tentoonstellen van kunst en (te gek voor woorden) daarbij soms ook nog eens het bekijken van kunst. Dit leidt tot dusdanige aversie van politiek en burger, dat de animo voor kunst in het algemeen parabolisch afneemt.
Er moet wat veranderen
Dat er wat moet veranderen staat vast, deze situatie is onthoudbaar. Als er niet snel wat gebeurt, lijken we alsnog te vervallen in een algehele McDonalds-cultuur met enkel een snobistische elite. Hoe waarborgen we dan de autonomie van de kunst? Er bestaat een gebied dat veel overeenkomsten vertoont met de kunst, ze bezit een zekere autonomiteit, heeft een onderzoekend karakter en is maatschappijvernieuwend… we hebben het dan over de wetenschap.
Als geslachtspartner van de kunst heeft de wetenschap zich wél een veilige plek weten te waarborgen in de hectische moderne maatschappij.
Evenals de kunst wordt de wetenschap door de overheid gesubsidieerd om een zekere maatschappelijke vernieuwing te bevorderen. Ook de wetenschap heeft te kampen met de krachten van de economische markt, die er op uit lijkt om patenten over te kopen in ruil voor investeringsgelden. Toch lijkt de wetenschap zijn autonomie goed te kunnen behouden. Dit komt vooral dat de wetenschap zelf niet uit is op winstbejag; in de wetenschap geldt namelijk het principe van het vrijelijk verspreiden van kennis, zo immers verspreidt kennis zich vrijelijk en groeit het wetenschappelijk inzicht.
Dit is iets wat in het kunstcircuit ontbreekt, het staat in een spagaat tussen enerzijds ‘intellectuele’ kunst en anderzijds ‘populistische’ kunst. Beide echter houden zich krampachtig vast aan de “Copyrights”. Als de intellectueel georiënteerde kunstenaars zich nou echt hechten aan de waarden zoals die in de wetenschap gelden dan zouden zij in ruil voor subsidie die copyrights kunnen laten varen zodat kunstkennis zich vrijelijk in het kunstcircuit (en naar de massa) kan verspreiden. Alleen zo kan de “onpopulaire/intellectuele kunst” gaan concurreren met de “populistische kunst”: kunst die zijn status via de ‘marktroute’ wil behalen en dus niet of slechts gedeeltelijk behoeft te worden gesubsidieerd.
De crisis is dus wel redelijk te overzien, maar om de autonomie van de kunst te waarborgen en vooral om hem levend(ig) te houden moet er wel degelijk wat worden ondernomen, zowel door kunstenaars, musea, de overheid, als door het publiek.