Muziek / Achtergrond
special: Valeri Gergievs eigenzinnige visie op twee Russen

Beter dan de componist?

Rotterdam is blij met Valeri Gergiev. Daar is reden toe, want Gergiev is niet alleen een klassedirigent en één van de weinigen die voor belangrijke labels nog wel eens iets buiten het ‘ijzeren repertoire’ opneemt; hij is daarbij een overtuig(en)d pleitbezorger van de Russische muziek. Tenslotte schroomt hij zich er niet voor om ook minder stukken in zijn concertrepertoire op te nemen.

~

Concert ter gelegenheid van het 9e Gergiev Festival 2004. Sergej Tanejev: Symfonie Nr. 4 / Pjotr Tsjaikovski: Symfonie Nr. 5. Orkest van het Mariiski Theater (St. Petersburg) o.l.v. Valeri Gergiev. Concertzaal De Doelen, Rotterdam, 21 oktober 2004. Belangstelling: zo goed als uitverkocht.

Nu geven ze Gergiev daar in Rotterdam ook de gelegenheid toe. In tegenstelling tot de tenenkrommend voorspelbare kost die het Concertgebouworkest zijn bezoekers jaar op jaar voorschotelt (ja, we weten nu wel dat jullie een prachtige Mahlercyclus kunnen spelen) staan de programmeurs van het Rotterdams Philharmonisch bekend om soms gedurfde programmakeuzes. Meestal pakt dat goed uit, soms niet, maar je moet het Rotterdamse publiek het krediet geven dat ze blijven opdagen waar minder avontuurlijke abonnementsgangers zich ongetwijfeld niet zouden laten zien.

Maar gedurfd staat jammer genoeg niet altijd gelijk aan goed. Hoezeer het ook is toe te juichen dat Sergej Tanejevs vierde eindelijk weer eens hier wordt opgevoerd, ik zou er een lief ding voor over hebben gehad als Gergiev zich nu eens niet had overgegeven aan zijn neiging alles beter te weten dan de componist. Maar ja, als het festival waarop je speelt al negen jaar jouw naam draagt heb je misschien ook wel recht op enige eigenwijsheid. Of toch niet?

Vreemde eenden

~

Want eigenlijk valt er niet zoveel beter te doen aan Tanejevs laatste symfonie. Als leerling van Tsjaikovski combineerde hij diens gevoel voor melodie met een gedegen studie van Barokcomponisten en dan vooral Bach. Dat kwam in die tijd (we spreken rond 1890) nog niet zoveel voor en Tanejevs symfonieën waren dan ook vreemde eenden in de bijt in een tijd dat het mode begon te worden om juist vrij luchtige stukken te spelen. Dat verklaart wellicht ook dat er van de vier maar twee (nummers twee en vier) werden gepubliceerd en dat geen van die reeks buitengewoon populair was. Het zegt veel over de kwaliteit van Tanejevs werk dat zijn nummer vier en een paar andere stukken (vooral het adembenemende pianotrio en de Concertsuite voor viool en orkest) zich al die tijd staande hebben kunnen houden in de marge van het repertoire. De laatste tijd is het ook weer wat veelvuldiger opgenomen op CD.

De vierde symfonie is een mengsel van Russische symfonische stijlfiguren en Barokthema’s; het geheel is verrassend effectief en weet zich boven de typische, wat vermoeide laatnegentiende-eeuwse Russische symfonie te plaatsen. Maar dan moet je het wel met alle mensen spelen die Sergej op papier heeft gezet, natuurlijk. En dat was het eerste probleem dat opdoemde. De derde hoornist had blijkbaar geen visum gekregen want in De Doelen was er geen spoor van hem te bekennen. Dat gebrek deed zich vooral gelden in de Tutti (stukken waarbij het hele orkest lawaai maakt) en, ernstiger, in een paar passages waar die derde hoorn echt een rol speelt. Het einde van het eerste deel, bijvoorbeeld, miste daardoor alle profiel die het zo bijzonder maakt.

Aanklooien

Zoals gezegd, Gergievs eigenzinnigheid hielp ook niet altijd. Al eerder konden we hem betrappen op wel heel liberaal genomen tempi of volslagen onverwachte tempowisselingen maar hier maakte de Rus het af en toe wel heel erg bont. Het leidt bij mij tot het vermoeden dat Gergievs soms onorthodoxe keuze soms gemotiveerd is door de mogelijkheid om zijn fantasie de vrije loop te laten. Met Tanejev (of bijvoorbeeld Mjaskovski) kun je tenslotte heel wat vrijblijvender aanklooien dan met, bijvoorbeeld, Tsjaikovski. Een voorbeeld: de paukenslag waarmee Tanejev volgens de bladmuziek het stuk afsloot was door Gergiev terzijde geschoven ten gunste van de blazerssectie. Gergievs stadsgenoot Temirkanov blonk al eens uit op de Londense Proms door Tsjaikovski’s Manfred door elkaar te husselen. Wat wist Tsjaikovski nou ook van het in elkaar zetten van een symfonie, nietwaar? Het abominabele resultaat van die actie heeft Gergiev jammer genoeg niet aan het denken gezet.

De vijfde symfonie van Tsjaikovski, na de pauze door het Mariinski-orkest gespeeld in strak-Russische stijl, kwam dan ook veel beter uit de verf, niet in de laatste plaats omdat dit gezelschap het stuk al een keer of duizend achter de kiezen moet hebben gehad. Gergievs aanpak was, zoals verwacht, een stuk conventioneler dan bij Tanejev en paste naadloos in de Petersburgse traditie van dirigenten als Jevgeni Mravinski: een vlot tempo en vrij ‘droog’ gespeeld. Tsjaikovski’s muziek heeft van zichzelf al genoeg emotionele lading en daarom is het belangrijk er niet nog meer sentiment tegenaan te gooien door het op een Karajan-achtige manier ‘op te poetsen’. De vijfde die Gergiev neerzette was dan ook de beste die ik in jaren heb gehoord, met het noodzakelijke vuur van in ieder geval de dirigent.

En ach, zelfs als Valeri Gergiev zo nu en dan zijn zelfbeheersing verliest is het Gergiev-festival een buitengewoon welkome gelegenheid om kennis te maken met Russische muziek en te genieten van zowel bekende als minder bekende stukken. De veelzijdigheid van het evenement doet de Rotterdammers eer aan. Gergiev moet toch maar blijven en zich vooral niet inhouden – dan krommen mijn tenen maar eens wat vaker, spannend blijft het altijd.

Referentie-CD’s:

Tanejev: Symfonie Nr. 4 & Ouverture De Oresteia. Philharmonia o.l.v. Neeme Järvi. Chandos.
Tsjaikovski: Symfonieeën Nrs. 4-6. Leningrads Filharmonisch Orkest o.l.v. Jevgeni Mravinski. Deutsche Grammophon.