Dagen in detail
Dit voorjaar verscheen tijdens de boekenweek een dagboek van A.F.Th. van der Heijden (1951): Hier viel Van Gogh flauw, met als ondertitel ‘Frans dagboek’. Door deze ondertitel ontstaat het vermoeden dat de schrijver een speciale band heeft met Frankrijk, er misschien ook een langere tijd heeft gewoond en scherpe observaties gaat geven. Maar niets van dit alles. In Hier viel Van Gogh flauw zijn simpelweg aantekeningen verzameld die de schrijver maakte toen hij in dit land was, wat in feite neerkomt op een paar vakantiezomers tussen 1968 en 1999. Dit levert grote sprongen in de tijd op: tussen sommige hoofdstukken zit meer dan vijf jaar.
De negen hoofdstukken zijn grofweg te verdelen in drie periodes. In de eerste stukken doolt Van der Heijden als tiener en twintiger door het land op zoek naar zichzelf. Vervolgens is er een hoofdstuk uit 1979, waarin de dan 27-jarige Van der Heijden samen met collega-schrijvers Parijs bezoekt. Hierna breekt er een rustige periode aan, waarin hij als dertiger en veertiger in Zuid- en Midden Frankrijk met zijn vriendin, en later ook met zijn zoon, vakantie viert.
Drama
Het dagboek begint met aantekeningen van een 16-jarige Van der Heijden die met vrienden in de Vogezen op vakantie is. Hij beschrijft de gebeurtenissen met zijn vrienden gedetailleerd: hele gesprekken staan nauwkeurig uitgeschreven. Het dagboek is niet zomaar iets tussendoor voor de jonge Van der Heijden; hij maakt al schrijvend meer van de wereld om hem heen. Soms met veel gevoel voor drama, zoals in deze Piet Paaltjens-achtige scène:
[er] steekt een meisje van mijn leeftijd het zebrapad over. Als ze nu opkijkt naar het raam waarachter ik zit, zal ze me herkennen (zonder me te kennen, want we hebben elkaar nooit eerder gezien). We zullen elkaar aankijken en op hetzelfde moment allebei weten: dat is hem/ dat is haar. […] Ach, had toch even gekeken, lief meisje, dan was ons leven op slag veranderd.
In de volgende stukken, waar Van der Heijden een twintiger is, heeft hij het gevoel voor drama nog niet verloren. Een reeks van in de steek gelaten liefdes komt voorbij, (‘ik had te kampen met verlatingslust’) waarbij hij zich in zelfmedelijden dompelt. Het is alsof hij dit verdriet over zich afroept, om er over te kunnen schrijven, om te kunnen blijven dromen:
[…] mochten de nevelachtige contouren van de Grote Liefde niet door een concreet lijf worden ingevuld?’ Hij is op zoek naar grootse dingen: ‘Ik wil meer. Ik wil het avontuur, gevaarlijk leven, een verhaal om mee naar huis te nemen. Ik heb genoeg van elke dag elleboogjesmacaroni […].
Sapkuurtjes
Dit in tegenstelling tot de aantekeningen van twintig jaar later, wanneer hij met vriendin en zoon op vakantie is. In een soort telegramstijl schrijft Van der Heijden hier over dagelijkse dingen. Zo vermeldt hij elke dag wat er gegeten is: ‘Ontbijt. Croissants met jam. Stokbrood met pindakaas. Koffie met melk’, en: ‘Kleine salade fruits de mer met restje rosé van gisteravond, nog steeds naar kurk smakend.’ Hij beschrijft nauwgezet wat er in de krant staat, wat zijn zoontje doet (vissen, tafeltennissen), wat hij heeft gedroomd. Geen verheven zaken maar discussies over wat een patatje oorlog is, vervelende obers, sapkuurtjes en aambeien.
Hoewel dit misschien saai lijkt is de herhaling meeslepend. De minutieuze wijze van weergeven heeft te maken met de neiging om dingen vast te houden, niet zomaar voorbij te laten gaan:
Ik begin te schrijven: eenvoudige aantekeningen over het begin van deze dag, in de hoop dat ik tzt (liefst in een verre toekomst) flarden van deze dag heel helder, tot in het kleinste detail voor me zal zien. IJdel bedrijf.
Drankgebruik
Dingen in de hand houden lijkt een terugkerend gegeven voor de schrijver. Van heel dichtbij zien we een dagelijkse strijd met zijn gewicht (‘Voor mijn vertrek aan Arles had ik tien kilo lichter willen zijn […], maar 6½ kg minder en nog ontslakt ook, daar doen we het voor’) en met drank (hoewel hij hier ruimhartig aan toegeeft, schrijft hij elke dag op wat en hoeveel hij gedronken heeft, alsof hij zijn gebruik toch ergens wil controleren). We zien zelfs het gevecht met zijn werk. Het voelt bijna alsof het niet voor de lezer is bestemd; de zakelijke kant van een schrijver, die bezig is zijn schrijven te plannen, voortdurend voornemens maakt en uren uitrekent:
Ik ben bereid tien uur per dag te werken, als het maar niet tien uur per dag met dezelfde concentratie moet, of tien uur per dag aan hetzelfde project. Afwisseling, dan krijg ik die tien uur wel vol. Drieduizend en vijfhonderd uur schrijftijd, dat ziet er mooi uit.
Het Ene Boek
Zoals de dagboekaantekeningen in zijn jonge jaren dienden als oefeningen in observeren en schrijven, zo is het dagboek later een vingeroefening geworden, om zich warm te maken voor ‘het echte werk’, zoals blijkt uit zijn planning:
Douchen, aankleden: 8:00-8:15. Wandeling tot tegen negen uur. Met ontbijt naar boven. Ontbijten, voorbereidende werkzaam heden, eerste dagboekaantekeningen. Uiterlijk 9:30 beginnen met schrijven – met de pen.
Juist hierdoor zijn de latere aantekeningen zo interessant. Er is geen buitenkant, geen harde schil van vormen waar de lezer doorheen zou moeten bijten, maar gewoon iemand die tegen je praat, die je zelfs nodig heeft om alles op een rij te zetten en niet speciaal zijn best doet er goed uit te zien. ‘Ik zou het begin van de nieuwe eeuw willen opluisteren met een boek waar ze de komende honderd jaar nog een flinke kluif aan zullen hebben. Bewerkte en uitgebreide Tandeloze Tijd?’. Met dit soort vragende voornemens (en zijn plannen voor ‘Het Ene Boek’) laat hij een kwetsbare kant zien. Eigenlijk doet hij waar hij zelf in zijn aantekeningen uit 1998 voor pleit:
Ik zou graag zien dat menselijke wezens wat doorzichtiger voor elkaar werden: engelachtiger. Niet alleen grove buitenkant waaraan beledigingen zich des te beter hechten, nee: spiegeling van het eigen bewustzijn. Mensen zouden er alleen maar raadselachtiger van worden- niet in de slechte zin des woords.
Misschien dat hij in deze aantekeningen zo doorzichtig kan zijn omdat hij op zich op het moment van schrijven inmiddels in zekere zin heeft bewezen. In de jaren negentig zijn al verschillende boeken van hem uitgegeven, zijn naam is geprezen in de pers en staat in literatuurboeken, kortom: hij heeft zijn plaats in de literaire wereld.
Doodziek aapje
In dit verband is het stuk uit 1979, waarin Van der Heijden samen met Cees Nooteboom en Jan Donkers een paar dagen in Parijs doorbrengt, interessant. Het komt uit de periode waarin Van der Heijden bezig is zijn plaats in het Amsterdamse literaire wereldje te veroveren. Ook hier heeft hij nauwkeurig de loop der gebeurtenissen weergegeven, alsof hij zijn eerste ontmoetingen met de Groten goed wilde conserveren. We zien hoe hij opkijkt tegen Cees Nooteboom, die hem onder zijn hoede neemt en probeert te introduceren bij de Herenclub in kunstenaarssociëteit Arti, wat Harry Mulisch trouwens bruut afwijst met de woorden ‘Ach, Cees, zo’n jongen van drieëntwintig, dat is toch niets voor ons.’ (En dit terwijl Van der Heijden zeventwintig was). We krijgen inzicht in de portliefde van Nooteboom en zijn contacten met Hans van Mierlo. Het geheel is doorspekt met sappige anekdotes. Zo beschrijft Van der Heijden de reactie van Nooteboom op passages van Reve in Op weg naar het einde waarin Nooteboom een ‘doodziek aapje’ wordt genoemd. Doordat hij de gesprekken, zijn eigen gedrag, de grapjes die gemaakt worden (hoe Nooteboom elke ochtend in Parijs de vorige avond samenvat met: ‘Het was laat, en het was veel.’) weergeeft lijkt het alsof je er zelf naast staat. Dit legt bloot hoe het werkt met contacten leggen en opgenomen worden in werelden.
Mager
Voor Hier viel Van Gogh flauw dus vooral lof, een boek dat zeker aan te raden zou zijn, was het niet dat er een jaar geleden al een ander dagboek van Van der Heijden is uitgegeven: Engelenplaque. Notities van alledag. 1966-2003. Dit verscheen bij een andere uitgever – De Arbeiderspers – in de reeks Privédomein. Het valt niet te ontkennen dat, hoewel er in Hier viel Van Gogh flauw andere stukken zijn geselecteerd, het toch vooral als een slap aftreksel aandoet van Engelenplaque. Het is zelfs letterlijk mager in vergelijking, met 200 pagina’s tegenover 500 pagina’s. Alle grote gebeurtenissen uit Van der Heijdens leven staan er juist niet in (bijvoorbeeld de ontmoeting met zijn vriendin, de geboorte van zijn zoon, het uitbrengen van boeken, etcetera). De dagelijkse strijd met het schrijven, de lange lijn van plannen maken en dingen uitvoeren, de steeds terugkerende faalangst etc. is ook niet zo zichtbaar, aangezien de aantekeningen vooral in vakantieperiodes zijn gemaakt. Er is weinig aan te wijzen dat Hier viel Van Gogh flauw naast Engelenplaque tot een unieke uitgave maakt, die er moest zijn. Er is ook geen duidelijke meerwaarde omdat de stukken in Frankrijk geschreven zijn, want behalve het eten uit de Franse restaurants en de vakantiesfeer brengt dit gegeven niet veel bijzonders in.
Hier viel Van Gogh flauw voelt als een makkelijk boek voor in de boekenweek, die dit jaar immers in het teken van Frankrijk stond. Het is alsof de vaste uitgever van Van der Heijden, Querido, in navolging van De Arbeiderspers ook eens wat dagboekaantekeningen wilde uitbrengen.