Onspectaculair spectaculair
Sleater-Kinney is tien jaar uit elkaar geweest. Nu keert de Amerikaanse cultband terug met een album dat geregeld aan eerder werk doet denken, maar tegelijkertijd bijna onweerstaanbaar fris is.
Achtste album No Cities to Love ligt in de lijn van een album als One Beat (2003), maar, op een incidentele synthesizer na, zonder de extra instrumentatie. De band gaat terug naar hun basis van twee gitaren en een drumstel. De dames hebben nog steeds geen bassist aangenomen, maar ze kunnen heel goed zonder. Onvast en geregeld bijna scanderend verzorgen de gitaristes de zang.
Balans
No Cities to Love is op onspectaculaire wijze spectaculair. De gitaarpartijen klikken of in elkaar, of duwen elkaar van zich af. Soms lijken ze (vraag niet hoe) zelfs beide tegelijk te doen. Het hoekige, funky gitaarwerk dat soms opduikt is alweer jaren bon ton in Engeland, maar Sleater-Kinney overtreft menig Brits groepje in bijna wiskundige precisie. Het fundament daarvoor komt van de drumster, die vaak heerlijk prominent aanwezig is. Haar patronen herinneren beurtelings aan disco en onvervalste rock ’n roll.
Met de instrumentbeheersing zit het dus zeker snor, maar waar het om gaat zijn de liedjes. Die klinken soms een beetje morsig, omdat drums en gitaren elkaar dicht op de huid zitten. Na een paar luisterbeurten blijkt echter dat Sleater-Kinney ook gewoon onvervalste meezingers schrijft. Probeer maar eens niet mee te zingen met het titelnummer of ‘Surface Envy’. De muziek is én punk én pop, zonder dat beide ingrediënten iets aan elkaar afdoen. Balans is het sleutelwoord op No Cities to Love.
Constant
Het album kent eigenlijk geen uitschieters, zowel in positieve als negatieve zin. Op sommige nummers kan wel wat afgedingd worden, maar dat gaat hier om details. Het is bijvoorbeeld onbegrijpelijk dat hoogtepunt ‘Hey Darling’ zo kort is gebleven. Het refrein heeft een prachtige zanglijn, en alleen daarom al is het doodzonde dat het nummer slecht tweeënhalve minuut duurt.
Maar onoverkomelijk is dat allerminst, zeker als daarna afsluiter ‘Fade’ volgt. Voor het eerst op No Cities to Love wordt er gas teruggenomen, en wordt een nummer rustig opgebouwd. Zo wordt ‘Fade’ een nummer dat alleen het album had kunnen afsluiten, en nergens anders in de tracklist had kunnen staan. Ook kan bijvoorbeeld het drammerige refrein van ‘Gimme Love’ weggestreept worden tegenover de kronkelende instrumentale passages van hetzelfde nummer. En zo compenseert Sleater-Kinney zichzelf, waardoor de kwaliteit uiteindelijk constant blijft.
No Cities to Love is een uitgebalanceerde plaat, en steekt bovendien knapper in elkaar dan aanvankelijk lijkt. Waar vind je tegenwoordig nog zo’n vrolijk makende rockplaat die ook nog eens langzaam haar geheimen prijsgeeft?