Hoe verder met Nederlands cabaret?
Maar liefst vier volle dagen werden er voor uit getrokken: het feestje van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD), de organisatie die verantwoordelijk is voor het uitreiken van dé cabaretprijzen van Nederland. Met onder anderen een hommage aan voormalig Neerlands Hoop-lid Bram Vermeulen, de oudejaarsconference van 2007 van Jan Jaap van der Wal en De Snijtafel met grootheden Theo Maassen, Micha Wertheim en Wim Helsen, was de programmering in de strakke en stijlvol gerenoveerde Verkadefabriek subliem te noemen.
Op zondag, de laatste dag van het festival, was het echter niet alleen lachen geblazen. In de kleine zaal, vol (oud-)theaterdirecteuren, impresario’s en andere professionele belangstellenden, werd een debat gehouden over de stand van het cabaret in Nederland. Met vragen als ‘zijn er genoeg speelplekken voor jonge cabaretiers?’ en ‘is cabaret te bescheiden in de kunsten?’ trachtte een deskundig panel, bestaande uit een programmeur, journalist, regisseur en speler, verhelderende en bevredigende antwoorden te geven. Minou Bosua van De Bloeiende Maagden trapte het debat, onder leiding van Trouw-recensente Rinske Wels, geestig af door haar hoop uit te spreken dat het debat zou verzanden in nodeloos hokjesdenken. Dat lukte maar ten dele. Artiesten, impresario’s en programmeurs zitten elkaar soms nog in de weg: artiesten willen zelf bepalen waar en wanneer ze wat maken, terwijl impresario’s hun boekingen op tijd moeten doorgeven aan de theaters, die op hun beurt liever de grote namen programmeren zodat de zalen lekker vol zitten. Juist die lange aanlooptijd zorgt voor veel frustraties, er zou meer op de korte termijn en kleiner geprogrammeerd moeten kunnen worden. Het idee werd geopperd om een speciaal cohort van kleine zalen te reserveren voor beginnende artiesten. Bovendien zouden jonge, onbekende talenten volgens het panel meer aan hun pr moeten doen, met filmpjes op Youtube en sociale media. Regiedocent Ruut Weissman van de Amsterdamse Kleinkunstacademie wees er echter fijntjes op dat de cabaretiers van nu al veel ondernemender zijn dan in de decennia daarvoor. Het plan om jonge talenten in het voorprogramma van gevestigde cabaretiers te zetten, werd off the record afgedaan als ‘been there, done that’ – dat is namelijk al een paar jaar aan de gang. Werkt iedereen in deze sector langs elkaar heen? Het lijkt er wel op.
Zeker als men aan het eind concludeert dat dit debat toch wel ‘fijn’ is, om er op deze manier over te spreken: hoe het instituut cabaret verder te professionaliseren en jonge talenten verder te helpen? Ruut Weissman: ‘cabaret neemt zichzelf nog te weinig serieus, bovendien heeft het een truttig imago. Dans, toneel, jazz zijn nu nog ‘hogere’ kunstvormen dan cabaret, een instituut dat te individualistisch is. De top van cabaret spreekt elkaar niet. Er wordt niet theaterwetenschappelijk over gesproken. We moeten niet bang zijn om elitair gevonden te worden.’ Vivienne Ypma, directeur van De Kleine Komedie te Amsterdam en tevens VSCD-jurylid, beaamde dat het initiëren van dergelijke bijeenkomsten vaker zouden moeten plaatsvinden. Toen ze bekendmaakte dat ze in een organisatie genaamd POOCK (Platform voor Ontwikkeling en Onderzoek van Cabaret en Kleinkunst) zat, werd de verwarring in de zaal echter groter. Wat was POOCK dan precies voor iets? En wat deden ze? Hoe groot was die vereniging dan wel niet? Behalve wat beleidsmatig jargon kwam Ypma ook niet, maar dat de programmeurs, makers, recensenten, directeuren elkaar vaker zouden moeten spreken, stond buiten kijf. Wordt ongetwijfeld vervolgd.
Dan de uitreikingsceremonie – gepresenteerd door de vileine en scherpe Thomas van Luyn – met in de zaal keurig gedekte tafels voor de genomineerden. Katinka Polderman had een aparte tafel; Emilio Guzman en Martijn Koning zaten gebroederlijk als leden van de Comedytrain naast elkaar. Juryvoorzitter en voormalig impresario Harry Kies ging eerst in op deze genomineerden voor de Neerlands Hoop, de aanmoedigingsprijs voor jong talent. Na de bevlogen voordrachten van Paul Haenen en schitterende nummers van Roosbeef, bleek Emilio Guzman uiteindelijk de gelukkige winnaar met zijn voorstelling Een dunne dekmantel. Een beetje schuchter hield hij zijn dankwoord, alsof hij voor het eerst op een podium stond. De jury roemde hem om zijn gedurfde voorstelling, door niet te mikken op de lach, maar juist de spanning op te zoeken. Dat is inderdaad een compliment voor het cabaret, dat nog wel eens wordt verward met entertainment. Vervolgens was het spannende moment daar: wie zou de Poelifinario, de prijs voor de beste voorstelling van het afgelopen seizoen, in ontvangst mogen nemen? In de Volkskrant van 2 september jongstleden waren Frank Verhallen en journalist Patrick van den Hanenberg allerminst te spreken over het lijstje genomineerden. Ze misten Micha Wertheim, Claudia de Breij en noemden ook Thomas van Luyn als een gemis. Dit keer waren Paulien Cornelisse, Ali B, Erik van Muiswinkel en Theo Maassen (die overigens verstek liet gaan) genomineerd. Hoewel de jury aangaf ‘unaniem, maar niet in duidelijke overeenstemming’, voor een winnaar te hebben gekozen, mocht dat de pret niet drukken. Uiteindelijk bleek Erik van Muiswinkel met Schettino! er met de Poelifinario vandoor te gaan. De voorstelling ging over falend leiderschap, vandaar de naam van de Italiaanse kapitein van de Concordia als titel. Van Muiswinkel bleef er, ook al werd hij genoemd als een van de beste conferenciers van Nederland, uiterst nuchter onder. Zo kwam er een einde aan vier lange dagen vol cabaret in Den Bosch, met een licht verhelderend debat en een weinig bevredigende prijsuitreiking op een zonnige zondagmiddag.