De oude nieuwe speelsheid
.
Merrill Garbus weet met haar stem nog steeds een heel scala aan kreten uit te slaken op Nikki Nack. Met Tune-Yards is een plaat keer op keer een enthousiaste muzikale tocht, en een tedere, verrassende en energieke luisterervaring.
Debuutalbum Bird-Brains was zo’n aanstekelijke en wonderlijke plaat die je weer vertrouwen gaf in de veerkracht en onuitputbaarheid van muziek. Hadden wij het wel eens eerder gehoord? Niet echt. Met een beetje fantasie zou je de band onder de noemer toytronica kunnen scharen, net zoals het Britse Psapp. Dat toy slaat dan vooral op de schijnbaar speelse en kinderlijke manier waarop Garbus te werk gaat als je de nummers hoort. Op eerste gehoor is het rommelig, hak op de tak, nerveus en onvoorspelbaar, net als een kind dat voor het eerst losgaat op meerdere instrumenten. Maar wie ooit een kind heeft zien spelen, weet dat een kind serieus speelt. En zo zit achter de onstuimige kinderlijkheid van Tune-Yards’ muziek een zorgvuldig opgebouwd en gelaagde complexiteit die zich pas na meerdere luisterbeurten openbaart.
Op Nikki Nack is de charmante rommeligheid op momenten wat gepolijster. Garbus’ stem is echter weer wonderbaarlijk divers — vooral als die nog eens met effecten wordt versterkt, of dusdanig is gesampled dat ze in koor zingt met zichzelf, zoals op het grootse ‘Water Fountain’, dat nog het meest klinkt als een conventionele track.
Rommelig en veerkrachtig
Garbus zoekt nog steeds naar een nieuwe weg, zoals titelnummer ‘Find a New Way’ benadrukt. Ondanks nieuwe, gladdere en geproduceerdere elementen herken je toch de vitaliteit van een band die met passie nieuwe manieren ontdekt om hun muziek fris te houden. Op momenten zijn er Afrikaanse ritmes en exotische uithalen, zoals in ‘Real Thing’ en ‘Sink-O’, waarop Garbus van zang over gaat op rap en nog veel meer. En dan zoiets als ‘Look around’, dat mooi begint met een harp die wordt aangevuld door Garbus’ tedere en troostende vocalen. Een interlude biedt weer de kans om met ‘Why Do We Dine on the Tots?’ met spoken word te spelen en een verhaaltje te vertellen. Weer een kans voor Garbus om haar stembereik tot uitersten te drijven biedt ‘Rocking Chair’, dat klinkt als een oude spiritual met een gammel viooltje dat af en toe zijn kop opsteekt.
Met het gladde ‘Wait for a Minute’ vraag je je af waarom Tune-Yards niet groter zijn dan ze zijn. Garbus heeft een stem waar menig commerciële R&B-zangeres jaloers op zou zijn. Maar dan komt er weer een verrassing met het ritmische en pompende ‘Left Behind’, waarop zij met passie en enige urgentie roept: “We said we would’t let them take our soil.” Zo schemert af en toe door dat de band zich zorgen maakt om echte problemen, maar deze geëngageerdheid is verpakt in veerkrachtige energie. Zoals het verheffende maar eerlijke ‘Hey Life’, waarop Garbus bescheiden zingt over alle tegenvallertjes die het leven kan bieden, maar in het refrein haar kracht weer terugvindt.
Op afsluiter ‘Manchild’ zingt ze ten slotte ook nog “I mean it”. Ze meent het inderdaad. De tactiek van Tune-Yards werkt nog steeds, en laten we hopen dat ze het enthousiasme en vertrouwen in de vitaliteit van muziek nooit zullen verliezen.