Een omgedraaide jobsgeschiedenis
In Briefe an einen jungen Dichter schrijft Rainer Maria Rilke dat hij twee boeken niet kan missen: de Bijbel en het verzameld werk van Jens Peter Jacobsen. Nu is er een nieuwe vertaling van Jacobsens belangrijkste roman, Niels Lyhne.
Om de nu gewekte grote verwachtingen nog iets op te poken: in één van zijn brieven aan ‘de jonge dichter’ Xavier Kappus schrijft Rilke: ‘Sie werden das grosse Glück erfahren, dieses Buch zum ersten Male zu lesen, und werden durch seine unzählige Überraschungen gehen wie in einem neuen Traum.’ Bovendien dweepte niet alleen Rilke maar ook nog een trits andere groten, van Thomas Mann tot Sigmund Freud, met dit boek gevuld van het ‘grote geluk’ en ‘ontelbare verrassingen’.
Een fascinerende tijd van ontdekken
Het boek is geschreven in 1880 en vertelt het levensverhaal van de titelpersoon. Niels Lyhne wordt geboren op het Deense platteland, als kind van een artistieke moeder en een pragmatische, op zaken gerichte vader (waarmee het boek inderdaad een zweem bevat van het Buddenbrooks-thema van artisticiteit versus pragmatisme). Het eigenlijke verhaal begint wanneer de twaalfjarige Niels duizelig wordt bij de toevallige aanblik van tante Edele’s naakte benen. Niels is op slag hevig verliefd, maar zijn tante is onbereikbaar – en sterft bovendien.
In zijn romantische maar precieze stijl benadrukt Jacobsen dat het met die verliefdheid begon: ‘Het is een fascinerende tijd van ontdekken waarin hij, beetje bij beetje, met angstig onzeker gejubel, in ongelovig geluk zichzelf ontdekt.’ Vervolgens vliegt de roman van Niels zijn ene liefde, verliefdheid of diepe vriendschap naar de volgende. Dat ‘vliegen’ mag vrij letterlijk genomen worden, want aan dagelijksheid van welke soort dan ook besteedt het boek geen woorden. De emotioneel dorre jaren van Niels worden simpelweg overgeslagen. Alles draait om de momenten en perioden waarin zijn gevoel sterk oplaait, of juist abrupt neerploft en uitdooft.
Droom en dichterschap
Na zijn jeugd vertrekt Niels, in zijn dromen al een groot dichter, naar Kopenhagen. Hij raakt verwikkeld in een wonderlijke halfechte, halfgefantaseerde relatie: ‘een liefdesfantasie met echte tableaus’. Dit bood hem een basis om zich verder op te ontwikkelen. De vertelstem uit het boek deelt mee: ‘En dat had hij nodig. Er moest immers een dichter uit Niels Lyhne worden.’ Mooier nog is het vervolg – en laat ik nu ook maar benadrukken dat Niels Lyhne de door Rilke gewekte verwachtingen inlost. Want deze liefde haalt hem uit de droom en zet hem op een nieuw ontdekkingsspoor, op een pad naar werkelijker zelfkennis:
Mensen kunnen heel verschillend zijn, maar hun dromen zijn dat niet, want de drie of vier dingen die zij begeren, laten ze zich in hun droom geven, min of meer vlug, min of meer volledig, maar ze krijgen ze altijd, allemaal, er is immers niemand die in zijn droom in ernst met lege handen achterblijft. Daarom ontdekt niemand zichzelf in zijn dromen, wordt zich daar nooit bewust van zijn eigenaardigheden, want de droom weet er niets van hoe het je volstaat om de schat te vinden, hoe je die loslaat als je hem verliest, hoe je verzadigd wordt als je geniet, waarheen je je wendt als je gemis voelt.
Deze fundamentele liefdesfantasie laait op en dooft uit. Wat volgt is teleurstelling, de vermoeidheid van de obsessie met het ‘zelf’, alles doordringend spleen, maar dan ook weer de plotse verfrissing van weer oplaaiende liefde en de hernieuwd optimistische overtuiging de onbekende wereld te kunnen veroveren.
Jens Peter Jacobsen (1847-1885) beschrijft dit alles in overvloeiende romantische taal. Zijn zinnen komen hoogrollend aangolven, en vaak volgt er een bijzin meer dan je verwacht. Maar dankzij Jacobsens nauwkeurige stijl werd de romantische stijl mij, 21e-eeuwse lezer, niet vaak teveel. Daarbij is het kardinale punt waarschijnlijk dat Jacobsen niet alleen excelleert in schetsen van lichtval, geurzweem en het eb en vloed van de liefde, maar tevens in zijn scènebeschrijvingen (waarbij ik hier op de koop toeneem dat de krachtige verstilling zonder de context mogelijk wat verloren gaat):
En mij was je helemaal vergeten,’ fluisterde hij.
Het leek of ze het niet hoorde, ze sloeg niet eens haar ogen op; toen schudde ze eindelijk haar hoofd, heel even, en toen een flinke poos later, weer, heel even.
Nog een laatste groot compliment: Jacobsen heeft een groot psychologisch inzicht: zie het lange droomcitaat hierboven. Daarnaast is dit te zien in het terugkerende thema van het vermogen van de mens tot zelfbedrog: de mens die hoopt en die illusies creëert tegen beter weten in. Of de man die een ideaalbeeld creëert van een vrouw, en vergeet dat onder het op de werkelijkheid geplakte beeld geen droom- maar een mensenvrouw zit.
Jobsgeschiedenis
Natuurlijk is het een zeer eind negentiendeeeuws boek. Jacobsens Niels Lyhne is atheïst, discussieert over hoe een religieloze samenleving eruit zou zien en hij zet zich af tegen de burgerlijke waarden. Af en toe kan je overeenkomsten zien met de iets later schrijvende Couperus, en de toon van Jacobsen heeft soms ook even klank en kleur die herinnert aan Rilke. Tevens mag de nieuwe vertaling – de vorige stamde uit de jaren veertig – geprezen worden. Vertaalster Annelies van Hees zet af en toe een passend smakende ouwelijke term in: ’tamme godszegen’ bijvoorbeeld.
In het laatste kwart verwordt het verhaal tot een soort halfomgedraaide jobsgeschiedenis, ware het niet dat Niels Lyhne atheïst is en (net aan) blijft. De boodschap lijkt: al het geluk is tijdelijk. En iets minder nadrukkelijk: misschien is al het ongeluk dat ook.