Een heksenbrouwsel
In het tiende deel van de dagboeken van Frida Vogels (1930) wordt de lijn doorgetrokken die zij heeft ingezet met haar vertrek uit Nederland in de jaren vijftig. Verscheurd tussen haar huwelijk en haar schrijverschap, tussen de Italiaanse schoonfamilie en de Nederlandse vriendenkring, tussen haar eigen verlangen en de eisen van de buitenwereld probeert ze integer te blijven. Dat levert fascinerende literatuur op.
‘Misschien is wat ik schrijf een heksenbrouwsel’ merkt ze op. Zeker is dat verscheidene kwade krachten haar existentiële inzet voortdurend dreigen te ondermijnen. En die destructieve energie schildert ze in felle tinten, overtuigd van haar voortdurende tekortschieten. Haar huwelijk met een uit de laars van Italië afkomstige kernfysicus is een project. Ze wil zichzelf en haar ‘E.’ bewijzen dat ze een eens gegeven belofte kan houden en misschien ooit waarmaken. Ondanks de voortdurende onderbrekingen van hun samenzijn: drie maanden per jaar woont ze in Amsterdam, om te schrijven en haar vrienden en broer te ontmoeten. Ze zet door als echtgenote, ondanks haar afkeer van seks en erotiek, ondanks haar weerzin tegen de kluwenachtige familiebetrekkingen binnen de schoonfamilie.
Katten en kinderen
Haar E. is een begaafde en muzikale man, die haar probeert lief te hebben zoals ze is, maar die zijn traditionele achtergrond niet kan verloochenen. Vogels kiest uitdrukkelijk voor een huwelijk zonder kinderen, overtuigd als ze is van haar ongeschiktheid voor het moederschap en haar bestemming als schrijver. Dit gegeven vormt de basis van veel van hun conflicten en van haar merkwaardige positie in het dorp Castellina. Onder de verwoede pogingen van de hele familie om het haar naar de zin te maken broeien afwijzing en onbegrip.
In meesterlijk geschetste scènes weet Vogels, zonder ooit in interpretaties te vervallen, de kloof te tonen die haar scheidt van de anderen. Haar zorgzaamheid vindt desondanks een weg in haar liefde voor dieren, vooral zwerfkatten, die ze in haar woonplaats Bologna regelmatig eten brengt. E. verzet zich tegen pogingen om zielige dieren mee naar huis te nemen. ‘Jij wil geen kinderen en ik wil geen katten’ merkt hij droog op. Die zit. Ook in politieke discussies – hij is een communistenhater pur sang – kan ze niet tegen hem op.
Groei van vertrouwen
Haar kamer in Amsterdam is beslist niet de vrijplaats die ze nodig heeft. Ze is er vaak ziek, komt niet tot werken en loopt de deur plat bij haar beste vrienden Han en Lousje Voskuil, met wie ze een behoorlijk conflict krijgt over haar jaarlijkse periode van afwezigheid in Bologna. Toch groeit in de in dit deel beschreven jaren een zekere harmonie in haar betrekkingen met haar Nederlandse familie en vrienden. De verhouding met haar broer Michiel, ooit ernstig verstoord, wordt intiemer en hartelijker. De vriendschap met Kennie (van Schendel, dochter van Arthur van Schendel) ontwikkelt haar vertrouwen in de behulpzaamheid van anderen, iets wat ze tot dan toe miste.
Zichzelf meten aan zichzelf
Vertrouwen in anderen houdt direct verband met zelfvertrouwen. Frida Vogels vindt zichzelf gevoelloos en contactgestoord en doet alles om dit uitgangspunt te bewijzen. Door haar eenzame jeugd tussen gescheiden ouders, met een zwakke moeder, een onbereikbare vader en een onzekere jongere broer heeft ze zich voorzien van een heel assortiment afweermechanismen, waarvan ‘zich beroerd voelen’ en een dwangmatig isolement een belangrijk deel vormen. Haar enige toevluchtsoord is het schrijven. Haar dagboek, een bijna constante innerlijke dialoog met haar romancyclus De harde kern is haar eigenlijke leven. Ze waagt het erop als individu te bestaan en zich te uiten, zonder zich van buitenaf te laten motiveren of corrigeren. Misschien is dat zelfoverschatting en blijkt al het geschrevene uiteindelijk waardeloos
— omdat ik alles in afzondering doe en noch voor mijn gedrag, noch voor mijn geschrijf een toetssteen buiten mijzelf heb. Ik ga er echter van uit dat ik mijzelf aan mijzelf kan meten, omdat het ogenblik waarop ik zal voelen dat er nu evenwicht is, dat ik in het reine ben met mijzelf, de reden is waarom ik schrijf.
Misschien moet je van het formaat van Frida Vogels zijn om consequent vast te houden aan een genomen besluit en juist door die vasthoudendheid, in toon, stijl en een weergaloos taalgebruik – te slagen.