Boeken / Non-fictie

Media van de toekomst

recensie: Rob Wijnberg - De nieuwsfabriek

.

Oud-hoofdredacteur van NRC Next Rob Wijnberg – wiens geboortejaar 1982 nog altijd verrast – zet in zijn degelijk opgebouwde betoog de aanval in op de verstarde nieuwspraktijk. Hij bespreekt de vele tekortkomingen en, in het kort, de verbeteringsmogelijkheden. Mogelijkheden die hij hoopt te materialiseren in zijn komende, volledig digitale project. Ondertussen is De Nieuwe Pers al van start gegaan, en wel door abonnementen op individuele journalisten aan te bieden in plaats van op een volledige krant.

Nieuws repeteert
Wellicht klinkt daar de muziek van de (nabije) toekomst. In De nieuwsfabriek beschrijft Wijnberg soepel en telkens passend geïllustreerd de fundamentele kwalen van de huidige nieuwspraktijk. Voor veel lezers zal dit bekend zijn: het nieuws negeert de continue materiële vooruitgang, selecteert in plaats daarvan de negatieve trends (verval, fouten, ongelukken) en is ergerlijk repetitief. Aandacht genereert aandacht, media doen telkens weer dezelfde ‘moetjes’ aan – ijs en treinen in de winter, terrassen in de zomer – en conformeren zich aan de weinig opzienbarends voortbrengende cyclus van kwartaalcijfers, prijsuitreikingen en topconferenties.

Bovendien klinkt er door de deels zelfopgelegde extreme bondigheid haast nooit een nieuwe mening: een dwarse opinie behoeft immers meer uitleg dan er in beperkte ruimte gegeven kan worden. Misschien niet verrassend, maar niettemin belangrijk dat Wijnberg benadrukt: ‘Nieuws heeft de ingebakken neiging om bestaande (voor)oordelen te bevestigen en conventionele wijsheden te herkauwen.’ De veelal maatschappelijk betrokken journalisten werken dus mee in en aan een systeem dat de bestaande politieke en economische machten bevoordeelt.

De beeldvormingsparadox
Nieuws is reductionistisch en is dit in toenemende mate langs de lijnen van de commerciële logica. Via de eindeloze herhaling van gemeenplaatsen en stereotypen wordt een eenduidige wereld geschetst die mensen herkennen en waarin ze zich prettig voelen. Het gevolg is een wrang-grappige beeldvormingsparadox: meer media-aandacht leidt tot de verankering van één simpel frame en daardoor tot minder kennis en begrip. Het nieuws is zwart-wit, in flagrante tegenstelling tot de in vele grijstinten voorkomende werkelijkheid.

Bovendien dreigt in infotainmentprogramma’s de ’tainment’ de overhand te nemen. Wijnberg erkent dat hij soms overdrijft om zijn punt te maken, maar zijn punt bevat voldoende waarheid: ons collectieve venster op de wereld wordt meer en meer ‘de zapservice’. Neem de politieke ‘hoogtepunten’: we herinneren ons de gehypte ‘frames’ – Bos draait, Vogelaar zwijgt, Balkenende zegt dat ze lief lacht –, maar niet de inhoudelijke debatten.

Journalist versus spin, framing, pr
Wijnberg haast zich het bestaan van uitzonderingen te benadrukken, zoals De Groene Amsterdammer en Tegenlicht. Maar ook de kwaliteitskranten beginnen te delen in de malaise (om niet te spreken van het bijna gênant wordende NOS-journaal). Het eerste duidelijke probleem is dat bedrijven almaar meer geld besteden aan hun imago. Hun spin, framing en pr zetten het ideaal van objectiviteit op zijn kop.

Want de registrerende, objectiviteit nastrevende journalist oordeelt niet over de door hem/haar opgetekende meningen. Met als gevolg dat de met veel geld en slimmigheid vormgegeven bedrijfsboodschappen de overhand krijgen. Overtrokken gesteld verwordt de journalist zo tot een boodschappenjongen van het grote geld.

Om dit te overstijgen zou de journalist openlijk de geloofwaardigheid van stellingen moeten inschatten en de rol van bewust gecreëerde beeldvorming daarin blootleggen. Wijnberg negeert dat veel journalisten dit binnen de beperkte ruimte al wel proberen. Maar inderdaad zou je hem kunnen aanvullen door te stellen dat nu werkelijk alles om beeldvorming draait, dit imperatief simpelweg tot een van de eerste journalistieke geboden verheven moet worden.

Oplossingen?
Daarnaast wijst Wijnberg terecht op de overduidelijk afnemende kwaliteit. Zie de afzichtelijke zaterdagbijlagen van zowel het NRC, in handen van de winstzoekende investeringsmaatschappij Egeria, als de Volkskrant, waarin de lifestyleartikelen zijn geschreven om te passen bij de advertenties. Daarentegen is er voor onderzoeksjournalistiek nauwelijks ruimte meer. Alleszeggend is het door Maarten Keulemans geleverde cijfer dat er in de vier kwaliteitskranten in 1995 nog zesenzestig artikelen van 4.000 woorden of meer verschenen, en in 2010 nog slechts zeven. In plaats hiervan kwam niet alleen lifestyle, maar ook de alomtegenwoordige mening. Wijnberg liet turven dat de zes grootste kranten in een enkele week goed waren voor 449 columns en opiniestukken. 449! Ocharme.

Wat Wijnberg wenst is meer zelfreflectie van de jachtige journalistiek. De negentiende-eeuws aandoende ‘nieuwsfabriek’ dient grondig te worden hervormd. Hij pleit onder meer voor een grensoverschrijdende in plaats van nationale redactie-indeling (bijvoorbeeld: ‘redacteur energie’ in plaats van ‘redacteur Rusland’), meer benutting van de grotere mogelijkheden en lagere kosten van digitalisering en in plaats van het eindeloze herkauwen van nieuwsfeiten voor meer achtergrond- en contextverhalen aansluitend bij de actualiteit.

Zijn diagnose is juist en zijn aanzetten tot vernieuwingen prikkelen. Punt blijft: kan het? Een ideaal laat zich relatief gemakkelijk formuleren, maar het inbreken in bestaande mediastructuren is natuurlijk iets anders. Zullen voldoende mensen zich verbinden aan zijn nieuwe krant? Dit essay is degelijk en nuttig, maar vraag blijft of Wijnberg erin zal slagen een levensvatbare, digitale krant te vormen. Dán heeft hij iets werkelijk bijzonders gedaan.