SCHILDERIJEN LEZEN
Het tentoonstellingsbeleid van Museum de Fundatie in Zwolle past, volgens directeur Ralph Keuning in de schitterende catalogus bij de publiekstrekker over de Oost-Duitse kunstenaar Werner Tübke, in de ‘traditie van partijdige kunst.’ Maar wat is dat dan in dit geval?
Natuurlijk, Tübke schilderde in opdracht van het communistische regime. In Zwolle is als grootste voorbeeld daarvan het model van het panorama in Bad Frankenhausen over de Duitse Boerenoorlog (1524-1526) te zien. Met als voorman Thomas Münzer, die door de DDR-bonzen als een pré-marxist en door de filosoof Ernst Bloch als ‘theoloog van de revolutie’ werd beschouwd. In zulke verschillende omschrijvingen wringt het al. En dat doet het bij Tübke zelf ook.
Een andere auteur in de catalogus, de Duitse Annika Michalski, ziet in Tübkes renaissancistische, autonome Zelfportret met rode muts, dat hij na het panorama op het doek zette, zelfs ‘een provocatie, een instructie voor de beschouwers om te bepalen hoe ze naar zijn kunst zouden moeten kijken en wat ze ervan zouden moeten vinden.’
Aandachtig kijken
Misschien ligt de waarheid in het midden, tussen staatsideologie en autonoom kunstenaar, en kom je die door aandachtig kijken op het spoor. Vooral naar details. En dan mag je die best, geworteld in het communistisch (en Hegeliaanse denken) dialectisch noemen, zoals dat werd gedaan in de catalogus bij het grote retrospectief ter gelegenheid van Tübkes tachtigste geboortedag, in 2009 in Leipzig en in 2009-2010 in Berlijn.
Op het eerste gezicht knoopte de kunstenaar inderdaad duidelijk aan bij de renaissance en het maniërisme, met de opmerkelijk lange vingers die hij op het doek zette. En dat in een tijd waarin het socialistisch realisme uit de Sovjet-Unie bon ton zou moeten zijn. In plaats daarvan treffen we echter christelijke symbolen in het werk van Tübke aan. De Lantaarnafneming (1956) kun je niet anders zien dan als referentie naar de kruisafname. De gekruisigde Christus komt ook terug op Dood aan de Iller van een jaar later, waarop het kerkje en de verdorde bomen aan Bruegel doet denken.
En als we het toch over het maniërisme hebben: de Maria-achtige figuur op Einde van de narrenrechtspraak IV heeft het geneigde, empathische hoofd dat we uit deze stijl kennen en dat op Tübkes late Kleine kruisiging terugkomt.
Licht en donker
Universeler dan deze christelijke thematiek, maar niet minder veelzeggend, zijn de donkere luchten die echter zowat overal toch openbreken en wolkeloze stukken kennen. Een schilderij als Landschap bij Palermo straalt daarentegen niet echt een zuidelijk licht uit, maar is deels zo donker als de doeken van Caspar Friedrich. Ook het late Strandfeest valt meer afgrondelijk dan feestelijk te noemen. Dialectisch? Ja: uitingen van hoop aan de ene kant, als een duif met een takje in zijn bek zoals op NKFD (Requiem), en apocalyptisch aan de andere kant.
Soms vloeit het één nog op een andere manier over in het ander. Niet alleen op de beroemde serie Memoires van Dr. jur. Schulze, maar ook op het ontwerp voor Arbeidersklasse en intelligentsia, waarin de zuurstofflessen van de mijnwerkers doen denken aan de gasflessen bij de gaskamers in de concentratiekampen. Ook een thema dat Tübke erg bezighield.
Conclusie
Het is geen gemakkelijke kunst. Niet in de ogen van de cultuurfunctionarissen van het communistische regime in de DDR, maar ook niet voor de bezoeker van de tentoonstelling anno 2017. Je moet de voorstellingen aandachtig lezen, waarbij je ook zeker zou moeten letten op het enorme vakmanschap met de dun opgebrachte verf.
In Kasteel Nijenhuis in Heino/Wijhe zijn aanvullend zo’n honderdtal tekeningen en aquarellen te zien. De moeite wordt meer dan beloond!
Catalogus: Werner Tübke. Meesterschilder tussen Oost en West (uitg. Museum de Fundatie / Uitgeverij Waanders & De Kunst), € 22,50