Boeken / Fictie

De melancholische bespiegelingen van mid-twintigers

recensie: Martijn Simons - Zomerslaap

Schrijver en Selexyz Debuutprijswinnaar Bert Natter vertelde ooit in een interview dat hij een roman schreef toen hij 25 was. Zijn beste vriend Ronald Giphart was net gedebuteerd met Ik ook van jou en werd een literaire sensatie. Ook andere leeftijds- en stadsgenoten van Natter publiceerden hun eerste roman: Arjan Witte, Jerry Goossens, Tommy Wieringa. Allemaal schreven zij over hun eigen jeugd of hun wilde studentenjaren. Natter las zijn manuscript nog eens kritisch over, en legde het toen voorgoed in een la. Niet goed genoeg, maar ook: te autobiografisch. Die bespiegelingen van studerende mid-twintigers kennen we nu wel, zei hij.

In Zomerslaap, Martijn Simons’ romandebuut, is het zomer. Hittegolf. De slaap uit de titel vertaalt zich in een lome, trage gang der dingen. Het is vakantie, en de warmte ligt als een deken over het dorp waar de naamloze ik-persoon woont. Na de vakantie gaat hij studeren, in een naamloze stad, die steeds dreigender opdoemt. Af en toe leest hij een brochure over zijn studie, maar bij voorkeur doet hij helemaal niets. Evenals zijn mooie moeder, die het hele boek lang in een bruine bikini in de tuin ligt en over enneagrammen leest. Zijn oma ligt in het ziekenhuis, het is maar de vraag of ze het ooit nog zal verlaten. Zijn broertje gaat iedere dag naar het zwembad. Zomervakantie.

Welagen
Zomerslaap doet in stijl en decor sterk denken aan het kleine, maar prachtige oeuvre van Robbert Welagen. Ook bij Welagen overheersen de lome stilte van eindeloze zomermiddagen, de onheilspellende herenhuizen en de verlaten schommels achterin de tuin. Welagen is een observator, nog een overeenkomst met Simons. Want ook in Zomerslaap speelt de observatie een cruciale rol. De hoofdpersoon kijk, zwijgt en registreert:

Verderop in het weiland had ik scholeksters gezien, kieviten, en op een elektriciteitspaal zat een roofvogel. Een buizerd of zoiets, ik kon de roofvogels nooit uit elkaar houden. Aan de overkant van de sloot stonden, op ongeveer dezelfde afstand, twee boerderijen. Heel in de verte reed een trekker met een maaibalk erachter, ik hoorde nog net het gebrom.

Registratie is Simons’ voornaamste wapen: hij slaagt erin fraaie beelden op te roepen, zonder in clichés te vervallen. De kracht is, zoals zo vaak, ook meteen een zwakte. Soms zijn al die zintuiglijke waarnemingen wel wat veel van het goede (‘Ik zag’, ‘Ik keek’, ‘Ik hoorde’, ‘Ik voelde’, etcetera) en gebeurt er pagina’s achtereen wel erg weinig. Ook dat is weer een overeenkomst met Welagens romans: de wereld die achter de observaties van de ik-persoon verscholen gaat, moet de lezer zelf ontdekken. Is hij nu wel of niet heimelijk verliefd op zijn aantrekkelijke moeder? Of is het misschien andersom? Wat houdt zijn vriendschap met Lisa nu werkelijk in? Waarom wil Lisa zo graag weg uit het dorp? En waarom zit hij ’s nachts op de tuintafel de sigaretten van zijn broertje op te roken?

Net niet geslaagd
Zomerslaap is als roman net niet helemaal geslaagd. Of misschien is Simons als auteur nog net niet helemaal volgroeid. Zijn observaties roepen weliswaar fraaie beelden op, maar graven niet altijd diep genoeg. Af en toe krijg je het gevoel dat iemand rücksichtslos de mooiste scènes uit een film heeft zitten knippen zonder zich om de begrijpelijkheid te bekommeren. Zo gaat het vaker met autobiografische romans: een leven bestaat uit talloze draadjes en draden, maar om er een coherent web van te weven is meestal fictie nodig.

De melancholische herinneringen van de ik-persoon zijn herkenbaar voor generatiegenoten – zwemles, basisschoolperikelen, schaatsen, grootouders, eerste liefde, brugklaskamp – maar daarvoor geldt hetzelfde: niet iedere herinnering draagt bij aan het grote verhaal, sommige daarvan zijn schetsen die dienen om de hoofdpersoon meer reliëf te geven. Dat lukt, maar heel bijzonder wil het verhaal niet worden. Daarvoor gebeurt er gewoon te weinig. Dankzij de subtiele, secure stijl van Simons blijft Zomerslaap als roman overeind, maar de melancholische bespiegelingen van mid-twintigers: die kennen we nu toch wel.