De vele zangstemmen van Rotterdam
Na twee eerdere liefdesverklaringen aan het festival wordt de boodschap wellicht wat eentonig, maar ook dit jaar tonen de Operadagen Rotterdam zich weer als een van de leukste en creatiefste festivals voor de podiumkunsten, dat ondanks zijn experimenteerdrift spontaan en uitnodigend blijft.
Vertel iemand dat je naar de opera gaat en je krijgt niet zelden een meelijdende blik toegeworpen. Het genre gaat immers gebukt onder een stigma van protserigheid, een net zo elitair als kitscherig residu van vervlogen tijden. Toegegeven, De Nederlandse Opera maakt prachtige eigentijdse producties, maar nergens worden de voordelen over opera zo gelogenstraft als op de Operadagen Rotterdam. Een purist zal beweren dat een groot deel van de programmering wellicht eerder onder de noemer ‘muziektheater’ zou moeten vallen, maar genregrenzen zijn er om beslecht te worden.
Dit verslag behelst drie festivaldagen en doet geen recht aan het gehele festival. Het aanbod was dan ook zo rijk en ik baalde als er weer een aankondiging langskwam van een voorstelling die ik moest missen: de Lynchiaanse Salomé in WORM, Monteverdi in de gewelven onder het Oostplein of de Operawandeling. Laat ik dan tenminste proberen mijn enthousiasme over het festival te delen.
Wagner als speeltuin
Dit jaar bereikte het driejarige project Parsifal – The Grand Opera van Arlon Luijten zijn voltooiing. Vorig jaar beschreef ik al de magistrale tweede akte playingfields, waarbij het publiek vanuit een uiterst competitief strategiespel (hierbij met verve aangemoedigd door de gamecoaches van CLUB GEWALT) uiteindelijk enkel door het bewandelen van het pad van de compassie tot een gezamenlijk einddoel kan komen. Ditmaal kwamen de drie aktes bij elkaar. De opera opent met een speelse eerste akte, waarin het uitblijven van de titelheld de theaterregisseur tot waanzin drijft. Wagners muziek en de Parsifalmythe worden ontdaan van hun gewicht en vormen nu speelblokken waarmee alles mogelijk is. De Teutoonse operatraditie wordt gedeconstrueerd met een papieren leger, wildevrouw Kundry wordt dubbel vertolkt door zangeres en danseres en de boventiteling geeft tegenstrijdige informatie en commentaar op het podiumgebeuren.
Vanuit het Oude Luxor Theater lopen de stoet acteurs en het publiek naar het voormalige Shellgebouw aan het Hofplein, waar blijkt dat de interactieve tweede akte mij ook een tweede maal net zo enthousiast weet te maken en het gemêleerde publiek bij elkaar brengt. Voor de slotakte bestijgt de meute de tijdelijke trappen naar het dak van het Groothandelsgebouw. Na een min of meer concertant eindkoor wordt het publiek losgelaten om over de stad uit te kijken met Wagners (of toch Luijtens?) opdracht tot compassie in het achterhoofd.
De overdonderende kracht van de stem
De voorstelling Toxic Psalms van Carmina Slovenica, waarmee het festival opende, aldus de programmatoelichting, “stelt de menselijke wreedheid aan de kaak, ontstaan vanuit godsdienstige motieven”. Zelf haalde ik dit er, ondanks de titel, niet uit; voor mij ging het over universele vrouwelijkheid en seksueel geweld. Toch kun je niet stellen dat de voorstelling mij niet heeft bereikt, integendeel. Daarvoor is de ervaring veel te intens. Het zesendertigkoppige vrouwenkoor brengt een oorverdovende collage van muziek uit alle windstreken in een kolkende choreografie. Met hun stem als krachtigste wapen hebben ze een oerkracht die tribaal en mystiek aandoet. Talloze zangstijlen en -technieken passeren de revue, van oosters aandoende twang en gregoriaans tot militant gescandeer en het nabootsen van sirenes. Elke zangeres heeft, hoewel de uniformiteit van hun klederdracht, een geheel eigen en authentieke uitstraling, wat het collectief des te sterker maakt. De laatste voorstelling van mijn avond, Secrets van Operadagencoryfee Claron McFadden en jazztrio Massot-Florizoone-Horbaczewski, heeft dan ook de pech om na Toxic Psalms te komen. Hoe sympathiek en intiem het theatrale concert, gebaseerd op echt geheimen, ook is, na dit Sloveense geweld slaat alles een beetje dood.
De rekbaarheid van het genre
Hoezeer de Operadagen het genre op weten te rekken, blijkt ook uit A Different Night at the Opera, een avondvullend programma met verschillende verrassende combinaties tussen theater en muziek. The Blogpera van het Belgisch-Nederlandse Jens Maurits Orchestra is een verkenning van de evolutionaire functie van muziek aan de hand van onder meer interviews met biologen, samenzang tussen vogelgeluiden en percussie en mythes over de totstandkoming van cultuur. De toeschouwer mag, onder begeleiding van een pratend stenen hoofd, zelf de volgorde van de set bepalen. De drie musici zijn uiterst vaardig en de korte voorstelling is creatief, afwisselend en humoristisch.
Op de avond presenteert CLUB GEWALT de R&B-opera WH0DUN!T$, een kruising tussen R. Kellys rap-opera Trapped in the Closet en Agatha Christies moordmysterie The Mousetrap. De onwaarschijnlijke combinatie werkt wonderwel: de stroperige R&B en het zelfbewuste geschmier van de acteurs geven het verhaal over een ingesneeuwd hotel een ongemakkelijke traagheid. Ook in deze voorstelling blinkt CLUB GEWALT uit in spelplezier. Naar het einde toe verandert de voorstelling in een fragmentarische deconstructie van het detectiveverhaal en gaat de focus enigszins verloren, maar de voorstelling toont eens te meer dat het Rotterdamse collectief alles wil uitproberen wat op zijn pad komt.
Na bildraum, een fotografische reis langs verschillende architectonische maquettes – hier ontgaat me de connectie met opera toch echt – volgt de afsluitende voorstelling, Friedrich Nietzsche Superstar van underground-cultgezelschap Coolhaven. Het onnavolgbare hoorspel over een immense gehaktbal die dreigt de ozonlaag te omhullen, of iets van die aard, leidt zowel tot individuele, oncontroleerbare lachbuien als tot stampvoetende zaalverlaters. Wie er ook gelijk had, het doet altijd deugd als een voorstelling wat losmaakt.
Barok, ‘bel’-canto en bubbels
Zelfs de ‘klassiekere’ voorstellingen, waarin bekender operarepertoire wordt uitgevoerd, zijn onalledaags. In LP2, het cultuurpakhuis op de Kop van Zuid, speelt Monteverdi’s Il Ballo delle Ingrate uit 1608, de begindagen van de opera. De multimediale voorstelling, met in de hoofdrol Claron McFadden, neemt het publiek mee naar verschillende locaties in de onderwereld, waar Pluto de vrouwen van Mantua toont wat er gebeurt als zij zich niet openstellen voor de liefde. Sommige regiekeuzes pakken niet helemaal gelukkig uit (de geprojecteerde zangeressen staan in een landschap waar Tetrisblokken uit de lucht vallen), maar de muziek is prachtig, zowel de pure Monteverdi als de combinatie van oude en nieuwe muziek.
La Voix Humaine van het Vlaamse Muziektheater Transparant is moeilijker, al is dit niet te wijten aan de zang van Naomi Beeldens, het muziekspel door Jeroen Malaise of de regie van Wouter van Looy. Het libretto, naar het toneelstuk van Jean Cocteau, is een monoloog van een vrouw die telefoneert naar haar voormalige geliefde. De tekst is wel erg emotioneel en de muziek van Poulenc uit 1958 gaat dusdanig in horten in stoten dat het moeilijk is om in het liefdesverdriet van de protagoniste mee te gaan. Neemt Poulenc echter de tijd om de muziek te laten klinken, zoals aan het einde, dan is het van een grote schoonheid.
De voorstelling die de internationale media haalde was AquaSonic van het Deense Between Music, dat een wereldpremière beleefde tijdens de Operadagen. Dit zal niet verbazen: de vijf musici zitten elk in hun eigen volle watertank en spelen op speciaal ontworpen instrumenten, van percussie en zang tot viool en een wonderlijke draailier. Ze hebben geen zuurstofflessen en moeten dus elke minuut weer bovenkomen om lucht te happen. De cynische vooronderstelling dat het hier enkel een gimmick betreft, blijkt onnodig: de muziek is daadwerkelijk interessant en de bewegingen zijn prachtig door de weerstand van het water. Het surreële schouwspel roept associaties op met waternimfen en Hamlets Ophelia.
Niet lullen maar zingen
Net als de afgelopen jaren staan de Operadagen Rotterdam in het teken van (r)evolutie, en niet zonder reden. Het programma varieert van eigentijdse producties met inachtneming van de operatraditie tot radicale breuken met het verleden. De theatermakers hebben lef en durven op hun bek te gaan, wat leidt tot een grote speelsheid en spontaniteit. De Rotterdamse nuchterheid – het is een cliché, maar niet voor niets – maakt dat het festival nooit hermetisch of avant-gardistisch, maar juist inclusief en gastvrij overkomt. Rotterdam mag dan misschien geen operahuis hebben (en wellicht is dat maar goed ook), tijdens de Operadagen zingt zij het hoogste lied.