Gras kietelt, zand schuurt
Het Oerol-thema van dit jaar is ‘Gras tussen de planken’. Erg algemeen voor een festival dat er prat op gaat veel locatietheater te presenteren. Niet dat het honderd procent houdbaar is, zo’n thema voor een heel festival, maar waarschijnlijk hebben de theatermakers, of toch minstens een deel ervan, in voorgaande jaren meer houvast gehad aan ‘Het eiland van de vorige dag’ en ‘Sterke verhalen’. Daar valt over te filosoferen, daar kun je een eigen draai aan geven, daar voel je iets inhoudelijks bij. Gras tussen de planken, dat is geen uitgangspunt, dat is een bijverschijnsel.
Maar ik kijk natuurlijk niet verder dan m’n neus lang is. De gedachte erachter, zo schrijft creatief directeur Joop Mulder, is niet alleen gebaseerd op het feit dat op Oerol veel theater op locatie is te zien. Nee: ‘De eigenschappen van gras zijn ook eigen voor de kunsten. Gras leeft, groeit door, je moet het bijhouden, soms maaien, dan is het donkergroen, dan weer fris en helder. Gras is voedsel. Maar gras is ook een soort onkruid, anarchistisch, het groeit vaak waar het niet groeien mag en is moeilijk te stoppen.’
Nu het festival bijna voorbij is, kunnen we terugkijken op alle voorstellingen die binnen dit thema zijn gepresenteerd, en dan vooral de voorstellingen die nieuw gemaakt zijn en op Oerol in première zijn gegaan – een dikke twintig. Wat hebben de makers gedaan met het thema, zowel in de algemene opvatting (locatie) als in de meer filosofische (onkruid)?
Uitwisselbaar
Loodsen, tenten en schuren horen er helemaal bij op een theaterfestival, maar locatietheater kunnen we Heelhuids & Halsoverkop (Loods Zeelen), Discopigs (loods in Kinnum), Mega Poll (tentconstructie in weiland), Altitude (de Zeekraal), Wiek (een ronde doos bij paal 9) of BOT (Schuur Spanjer) toch moeilijk noemen. En hoewel er nog steeds aardig wat voorstellingen in de buitenlucht of op een andere bijzondere locatie staan, wordt die (buitenlucht)locatie vaak gewoon als een vloer beschouwd, die vooral technisch afwijkt van de zaal en wat technische aanpassingen vergt om werkbaar te zijn. Dat is eerder ’theater op locatie’, geen echt locatietheater. De voorstelling Blik bijvoorbeeld, die staat prachtig op de Noordsvaarder, maar daar wordt helemaal niets mee gedaan – kan zo de zaal in en dat is dan ook de bedoeling, aanstaand seizoen. Liquid Space 6.1 kan terecht in ieder niet al te dicht bos met een open plekje. De Jongens hebben het bedrijventerrein op west fantastisch uitgebuit voor hun topvoorstelling Aktieman!, maar zouden die met weinig moeite integraal kunnen verplaatsen naar Groningen, Heerlen of Dordrecht. Voorstellingen als Candyland en De legende van Woesterdam mogen beslist niet ontbreken op een festival als Oerol, maar ze staan even goed in een andere stad op een soortgelijk stukje niemandsland of in een andere parkachtige omgeving – en dat deden ze dan ook vorig festivalseizoen.
Een enkeling zoekt echt een plek uit waar de aanstaande voorstelling het best past; waar dat wat hij of zij wil vertellen het allerbeste tot zijn recht komt. Een plek waar de voorstelling kan ontstaan of pas echt tot wasdom kan komen. Bijvoorbeeld het NUT (Roberto 2), Judith Hofland (Met open ogen), Marjolein Frijling (Droog Land) en de Firma Rieks Swarte en PeerGroup (WAAI). Als een dergelijke voorstelling verplaatst wordt naar een ander festival, komt daar flink wat werk bij kijken; niet alleen technisch, maar ook qua script en qua spel. Het allerbeste locatietheater geeft je het gevoel dat je de voorstelling alleen daar zou kunnen bekijken, dat die nergens anders zou kunnen staan. Dat het geen voorstelling is maar een (natuur)verschijnsel waar je toevallig getuige van bent. Oerol kende daarvan in zijn rijke geschiedenis vele voorbeelden, maar de laatste jaren waren ze zeldzaam, en het is oppassen geblazen dat ze niet uitsterven.
Parade
Goed, her en der groeide dus wel degelijk fysiek gras tussen de planken, al mag het best een onsje meer zijn. Gebeurde dat ook in de meer filosofische zin? Het zou niet fair zijn te beweren dat het helemaal niet zo was; de jongens en meisjes theatermakers lopen heus niet allemaal keurig in de pas en kruipen gerust waar ze niet gaan kunnen. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de gemakzucht van het Paradewerk steeds verder doordringt in de Oerol-gelederen: laten we vooral zorgen dat het leuk is, dan valt er wat te lachen voor de festivalganger. Laten we dat gras uit het thema vooral gebruiken om te kriebelen en te kietelen.
Een festival is onmiskenbaar een goede plek om mensen te laten kennismaken met een rijke schakering aan theatervormen. Dat die niet allemaal zwaar, heftig en filosofisch moeten zijn, staat buiten kijf. Goed gemaakt grappig theater hoort dan ook zeker thuis op Oerol, denk aan De Jongens met Aktieman!, Servaes Nelissen met Black-out in PUR-city, Boogaerdt & VanderSchoot met Dans je de hele nacht met mij (wel wat minder geslaagd dan de geweldige voorganger Tsjechov bij de bushalte), Studio Orka/Kopergietery met weer een serieus geweldige kindervoorstelling en ’t Woud Ensemble met een komische interpretatie van De Beer; zoals Tsjechov het gewild zou hebben. Maar of het er nou zo veel moeten zijn? En of het nou nodig is dat het publiek in een volstrekte deuk gaat bij de platste versie van Midzomernachtsdroom ooit (van Karina Kroft; een theaterdirecteur liet zich in dat kader ontvallen: “Soms moet je een rol die een regisseur je oplegt weigeren te spelen”); bij de kolderieke verwikkelingen rondom een doodskist in een prachtig verhaal over een man die niets anders wil dan vliegen (Altitude van Klemens Patijn); in een flauw toneelstukje als afsluiter bij een originele en typische Oerol-knutselvoorstelling (WAAI van Firma Rieks Swarte en PeerGroup); of bij een kluchtige op-de-knieën-opera (Robinson Crusoë door de Nationale Reisopera), is op z’n minst een heel goede vraag.
Het mocht wat meer kietelen op een vriendelijke, theatrale en toch confronterende manier, zoals in Boukje Schweigmans WIEK en Circolando’s Casa Abrigo.
Allesbehalve vrolijk
Kriebelend gras tussen de planken? Graag met mate, en zolang er maar ruimte overblijft voor wat zand tussen de planken, want dat schuurt tenminste. Dat gebeurde godzijdank ook op Oerol 2009, soms met een knipoog, soms honderd procent serieus. Zo zette Judith Hofland in een opnieuw uiterst vermakelijke wandeltocht de hersens aan het knarsen over wat (massa)communicatie vermag. Had het NUT bijvoorbeeld het lef om in een grimmige voorstelling in het bos een verwarde moordenaar te volgen. Verzamelde NNT/Club Guy & Roni alle verdriet en ongeluk in de zwarte deurenkomedie Heelhuids & Halsoverkop. Kaartte Via Berlin een actueel pijnlijk onderwerp (Afghanistan) aan vanuit een origineel perspectief. Maakte Alexandra Broeder, na Waste Land, met Candyland opnieuw een allesbehalve vrolijke voorstelling met kinderen in de hoofdrol. En zette Tryater een waanzinnige versie neer van het zwartgallige verhaal over twee zeventienjarige Discopigs, die samen tegen de hele wereld schoppen.
Alles bij elkaar bracht Oerol 2009 een gevarieerde theaterprogrammering van een wisselend niveau; dat mag op een jongemakersfestival, zeker aan het begin van het buitenseizoen. Aandachtspuntjes voor de toekomst: wat minder gemakkelijke hilariteit, wat meer filosofie, originaliteit en subtiliteit, wat meer écht locatietheater. Maak van Oerol geen Parade; één groot theatercircus volstaat.
Lees ook Oerolog: foto’s en impressies van diverse voorstellingen.