Crisis? What crisis?
De klassieke muziekindustrie verkeert in crisis, hoor je steeds. En het is waar dat voorheen grote jongens zoals Universal en EMI maar mondjesmaat opnamen meer uitbrengen. Soms gaan oude labels, zoals Teldec, zelfs ter ziele. Alle labels? Nee, want een aantal kleine maatschappijen biedt dapper en mèt succes weerstand tegen alle narigheid. Chandos besloot al een tijdje geleden om niet meer verder te gaan met de achtenveertigste Beethoven-cyclus en zich op zeldzamer repertoire te concentreren. Een keuze die het Engelse Hyperion al eerder had gemaakt. In Duitsland herontdekt CPO de ene na de andere componist en verkoopt ook nog eens bijzonder goed dankzij een slimme marketing, en ook het Zwitserse Tudor bloeit.
Redelijk recent is daar het Zweedse label Sterling bijgekomen. Sterling richt zich met name op het ‘romantische’ repertoire en volgt daarbij schaamteloos de persoonlijke voorliefdes van eigenaar en productiechef Bo Hyttner. Ach, het spaart marktonderzoek en Sterling heeft bewezen dat hij ondanks – of juist dankzij – deze eigenzinnigheid succesvol kan zijn. Reden genoeg om Hyttner eens aan de tand te voelen: over Sterling, de huidige staat van de klassieke muziekbranche en over Bo Hyttner.
Waarom ben je de muziek-‘biz’ ingegaan? Zakelijke mogelijkheden, liefde voor muziek?“Liefde voor muziek, zonder twijfel. Ik ben met muziek grootgeworden: eerst – toen ik een kind was – luisterde ik vooral naar Dixieland-jazz, maar toen een enthousiaste leraar me een paar klassieke stukken voorspeelde ging ik om en sindsdien luister ik eigenlijk alleen nog naar klassieke muziek.
Ik kocht in 1974 voor een habbekrats de beste platenzaak in Stockholm. Die heb ik 22 jaar gehad, maar in 1996 werd het zo moeilijk dat ik de tent opdoekte. De locatie was onmogelijk, de straat werd constant op de schop genomen en de economisch malaise die toen in Zweden heerste hielp ook niet echt.
Sindsdien ben ik doorgegaan met distributie en productie – hoewel de distributie nu wordt uitbesteed, zodat ik me op productie kan concentreren.”
De hele klassieke muzieksector lijkt momenteel in crisis te verkeren. Hoe sta je daar tegenover?
“Die crisis zie ik in de hele platenindustrie, niet alleen bij klassiek. Ze heeft weinig te maken, zoals ik vaak hoor beweren, met het internet. Integendeel, ik denk dat downloadmogelijkheden de industrie zullen redden. Via het downloaden van muziek ‘proeven’ mensen werk waar ze normaal gesproken, via een winkel, minder snel mee in aanraking zouden komen.
De muziekindustrie moet leren om te gaan met concurrentie. Je kunt maar een beperkt aantal dingen doen in je vrije tijd: televisiekijken, DVD’s afspelen, sporten, internetten – muziek is weinig meer dan één van die bezigheden. De markt moet bovendien leren leven met het feit dat de meeste mensen Elvis en Radiohead al hebben. Of, om het op mezelf te betrekken, Beethoven en Mozart. Ik probeer me daarom te te oriënteren op talent en het onbekende. Nieuwe musici, nieuwe groepen, nieuw en interessant talent: dat is het enige dat de markt kan redden.”
De meeste innovatie in de klassieke muziekindustrie lijkt uit te gaan van de kleinere, ‘onafhankelijke’ labels zoals Hyperion, CPO en Chandos. En natuurlijk Sterling. Ondertussen doen de ‘groten’ weinig meer dan het keer op keer heruitbrengen van hetzelfde materiaal. Voel je een persoonlijke verplichting om nieuw elan in de industrie te brengen?
“De [kleine] labels die je noemt worden geleid door talent – bij de grote maatschappijen lopen veel te weinig competente mensen rond, vooral bij de klassieke afdelingen. Om een voorbeeld te noemen: een paar jaar geleden kwam er een opname van Isaac Perlman [violist, IN] uit met onbekende romantische vioolconcerten. De manier waarop er in het cd-boekje over werd geschreven was gruwelijk. Het is onbegrijpelijk dat de grote maatschappijen hun orkesten niet gebruiken om vergeten stukken opnieuw onder de aandacht te brengen.
Ik moet zeggen dat hoewel Sterling zich heeft gespecialiseerd in romantische muziek, we niet de enige zijn – wat dat betreft is vooral [het Duitse] CPO een geduchte concurrent. Het is grappig dat zij een reeks met Zweedse romantici hebben uitgebracht met werk van Rangström en Atterberg, terwijl wij ons op de Duitsers storten. Maar ik heb geen problemen met concurrentie – er is nog meer dan genoeg muziek om een leven lang te vullen.”
Het succes van zowel Sterling als CPO lijkt samen te hangen met het ontginnen van vergeten materiaal. Soms vind je stukken die in geen eeuw zijn uitgevoerd. Waarom denk je dat mensen zo open staan voor ongekende stukken?
“Het zou veel, heel veel tijd vergen om uit te leggen waarom sommige muziek wel en andere niet wordt gespeeld. Heel globaal kun je zeggen dat er twee soorten muziekliefhebbers zijn. De eerste categorie bestaat uit degenen die naar concerten gaan – en zelden cd’s kopen. Die groep heeft haar abonnementsconcerten, waar ze al generaties heen gaat. Ze willen alleen maar dingen horen die ze al eerder hebben gehoord. Een ritueel, eigenlijk. De organisatoren van die concerten zijn gevaarlijk bezig, want deze groep sterft uit. Bovendien kun je net zo goed thuisblijven en een DVD of televisie kijken. Als we concerten willen blijven houden zal het repertoire veel meer gevarieerd en gedurfder moeten worden. Niet het ‘clichéconcert’ meer, met een ouverture (of een of ander gruwelijk piepstuk), een piano- of vioolconcert en een een symfonie (een eindeloze herhaling van Bruckner, Mahler, Mozart, Tsjaikovski, Brahms…). Kijk eens naar oude concertprogramma’s: soloisten, koren, orkesten met balletstukken, alles door elkaar.
De tweede groep is de cd-kopers. Zij zijn vooral op zoek naar muziek die ze nog niet eerder hebben gehoord: ontdekkingen, juweeltjes uit het verleden.
En daar zijn er genoeg van. Want bekendheid als componist had niets te maken met kwaliteit. In de negentiende eeuw bezat Zweden, het hele land, één symfonieorkest! Terwijl Brahms en Wagner bijna struikelden over de musici die hun muziek wilden uitvoeren. Cru als het klinkt, een oorlog helpt ook. Duitsers, Engelsen en Fransen gebruikten hun muziek als propagandamiddel, maar Zweden en bijvoorbeeld Zwitserland en Nederland hebben die gelegenheid, als je het zo wilt noemen, niet of minder gehad.
Misschien herinner je je Carol Reeds film The Third Man, waarin Orson Welles en Joseph Cotten in reuzenrad over Pratern uitkijken. Welles verontschuldigt zich niet voor het verkopen van nep-penicilline en zegt iets in de orde van “mensen hebben oorlog nodig, het brengt het beste in ze naar voren. Kijk naar Zwitserland: 500 jaar vrede en wat hebben ze eraan overgehouden? De koekoeksklok!”. Adieu Zwitserse muziek. De Zwitsers, een geweldig, cultureel hoogontwikkeld land in Midden-Europa, heeft zijn eigen culturele erfenis nooit willen onderkennen. En films kunnen vooroordelen verspreiden…
Onze catalogus bestaat uiteraard voor een groot gedeelte uit Zwitserse muziek.”
Is dat de reden waarom jullie een serie met Zwitserse componisten, Nederlandse componisten enzovoort hebben?
“Ik zou willen dat we die consistentie konden opbrengen. Ik moet een beetje ad-hoc opnemen, opportunistisch zijn.”
Ik geloof dat het Norman Lebrecht [criticus van de London Evening Standard, IN] was die zei dat de twintigste eeuw uniek was omdat de voorkeur van het publiek en die van ‘serieuze’componisten zich geheel hadden gescheiden. Tot op het punt dat het behagen van de luisteraar in bepaalde kringen bijna als een misdaad werd gezien. Deel je die mening?
“Jazeker. Waarom zou ik betalen voor het voorrecht om een volslagen onbegrijpelijke en hoogst onaangename muziekmassa te confronteren die alleen maar schreeuwt hoezeer de componist de luisteraar veracht? En dit is geen mentaliteit die ik snel zie veranderen.”
Maar pluk je er – indirect – wel de vruchten van?
“Moeilijk te zeggen, aangezien er, zoals ik zei, twee soorten muziekliefhebbers zijn. Maar waarom zou ik naar een concertzaal gaan om een broekje de godweethoeveelste Mahler te horen dirigeren als ik voor de helft van dat geld mijn koptelefoon kan opzetten en naar een perfecte uitvoering van het pianoconcert van Loewe (nieuwe opname op Pentatone) kan luisteren? Dat is ook een vraag waar iemand die zich met de marketing van concerten, mag gaan beantwoorden.
Maar hier wil ik ook iets anders zeggen. Ik vind dat al die gevestigde musici, de Pavarotti’s, Previns, Perlmans, Domingo’s enzovoort, een verantwoordelijkheid hebben naar de muziek toe – muziek heeft ze per slot rijk gemaakt! Ze zouden misschien zalen kunnen vullen als ze hun verantwoordelijkheid voor het laten horen van interessante en onorthodoxe muziek zouden nemen. Maar wat is de realiteit? Toen [sopraan] Joan Sutherland jaren geleden naar Zweden kwam, werd ze geïnterviewd over haar plannen en zei ze dat “alles dat de moeite waard is voor sopranen al is gedaan”. Wat een nonsens! Wat een manier om elke nieuwsgierigheid van de lezer af te knallen, bovendien. Hoe kan ze dat weten? Ik verwacht niet van geweldige zangers dat ze wetenschappers zijn. Wat ik wèl verwacht is dat ze een beetje nederigheid tonen tegenover journalisten als het over muziekgeschiedenis gaat. Er zijn talloze fantastische aria’s die verloren zijn gegaan. Mensen als Auber, Hérold, Leoncavallo, noem maar op, schreven hordes opera’s die nooit meer worden opgevoerd.
Maar het is niet louter kommer en kwel: kijk wat Bernstein deed met Carl Nielsen. Zonder hem zou ook dat een voetnoot in de muziekgeschiedenis zijn geweest.”
Maar deel je Lebrechts pessimisme over de verdoemde klassieke muziek in het algemeen?
“Tuurlijk niet. Maar hij gebruikt overdrijving als instrument. Muziek zal niet ophouden, de liefde voor muziek zal doorgaan, maar ze zal andere vormen aannemen. Lebrecht heeft het over ‘meaningless tonespinning’, het oprakelen van vergeten materiaal uitsluitend omdat het vergeten is. Onzin. Dat gaat misschien op voor een paar oude Marco Polo-opnamen, maar het probleem is daar eerder de houding van de musici die het spelen. Een dirigent moet zelf overtuigd zijn van de muziek die hij speelt.”
Is het eenvoudig geworden om goede musici te contracteren nu de grote labels niet meer meedoen?
“Over het algemeen wel, ja. Ze erkennen meestal dat het zowel voor henzelf als voor ons erg belangrijk is om opnamen te maken. En daarbij vinden ze het meestal heel leuk.”
Wat is je grootste probleem met het onderhouden van een label?
“Het regelmatig uitbrengen van nieuwe releases. Dat is vooral voor de distributeurs cruciaal. En die zijn weer heel belangrijk voor Sterling. We proberen één nieuwe cd per maand uit te brengen. Maar de markt krimpt wel degelijk, en ook wij ondervinden daar hinder van.”
Hoe doen jullie het momenteel in zakelijk opzicht?
“Steeds beter. We proberen mensen in één (bijvoorbeeld lokale) componist te interesseren en ze zo kennis te laten maken met de hele catalogus – dat blijkt heel goed te werken. Maar hoewel we in nauw contact met onze klanten blijven staan laat ik me niet door hen leiden – het is mijn enthousiasme dat me aan de gang houd, dus kies ik ook materiaal dat mij het meest dierbaar is.”
Heb je nog ambities in de onmiddelijke toekomst?
“Ik zou wel meer aan research willen doen. Het is jammer dat er zoveel materiaal verloren is gegaan dankzij twee wereldoorlogen en slordige uitgevers. Thuis heb ik een kamer die tot de nok toe gevuld is met elpees, cd’s, cassettes en boeken van en over onbekende componisten – niet altijd tot genoegen van mijn echtgenote, overigens. Die opnamen komen van overal: radiostations, heel veel toegezonden materiaal. Wat ik zelf roerend vind is dat we soms opnamen kunnen maken met financiële steun van de familie van componisten. Het is een bijzonder voorrecht om met die mensen te kunnen praten en al helemaal om te horen dat ze blij zijn met onze opnamen.”
Tenslotte: als je iemand een cd moest schenken uit de Sterling-collectie, welke zou dat dan zijn?
“Jemig! Lastig, ik denk dat ik er tenminste vier in het doosje zou smokkelen: Hubers pianoconcerten, de symfonie van Herman Suter, ouvertures van Daniel Auber en het werk van Paul Büttner.”