Vele onduidelijke verhaallijntjes bij ‘Superstories’
.
In een videofilmpje in Z33 -een van de vijf locaties van de triënnale in Hasselt- vertelt curator Koos Flinterman dat de keuze voor de kunstenaars en ontwerpers van dit evenement gevoelsmatig is: met vrijwel alle deelnemers heeft Flinterman een persoonlijke band. Soms heeft hij zelfs al eerder met hen samengewerkt. Afgezien van de vraag of dit nou wel een goed criterium is om op te selecteren, is de groep gekozen kunstenaars, designers en modeontwerpers niet alleen bekend bij de curator, maar ook al bij het grote publiek.
En van deze bekende participanten is in Hasselt ook nog eens vaak werk te zien dat al eerder werd getoond op verschillende locaties: Aernout Mik’s video Scapegoats was bijvoorbeeld in 2006 te zien in BAK, ontwerper Maarten Baas heeft zijn Clay en Smoke series al veelvuldig getoond op exposities (al in 2004 exposeerde hij in het Groninger Museum) en de getransformeerde meubels uit de serie If Gio only knew van Martino Gamper werden in 2007 tijdens performances in Basel en Miami gecreëerd.
Het gaat Flinterman dus niet om het presenteren van nieuw werk. Waar gaat het hem dan wel om? Anders dan bij de vorige editie is er nu niet gekozen voor de vermenging (cross-over) tussen de verschillende disciplines, maar voor het thema ‘het verhaal’. Een opmerkelijke keuze. Allereerst is niet helemaal duidelijk waarom men zo bewust van het cross-over element wil afwijken (volgens Flinterman is het niet meer relevant, maar nergens beargumenteert hij dit), anderzijds is ‘het verhaal’ een wel erg vaag uitgangspunt. Waar te beginnen en waar te eindigen?
Familieverbanden
Het verhalende element zit ‘m in verschillende sublijntjes. Allereerst is er het ‘familie-element’ waarbij werken van verschillende familieleden bij elkaar geplaatst zijn. Soms geeft dit een vervreemdend effect, zoals bij zoon en vader Bogart het geval is. De potten en schilderijen van Bram Bogart (1921) doen door hun grove, bontgekleurde uitvoering gedateerd aan. Tussen deze objecten staan de strakke, vervreemdende, bijna buitenaardse meubels van Bram Bo (1971). Een groter contrast is niet denkbaar.
Een werkelijke connectie tussen twee generaties is er in het werk van de Brit William Cobbing (1974). In de humoristische video Earthprinter (2006), vallen door een gat in een aarden wand vellen met teksten van zijn opa, de dichter Bob Cobbing (1920-2002).
Een heel andere relatie bestaat er tussen de foto’s die Inez van Lamsweerde (1963) en haar partner Vinoodh Matadin (1961) maakten en het sculpturale werk van Inez’ oom Eugene van Lamsweerde (1930). Het best komt die samenwerking tot zijn recht in het werk I love you waarbij een verwrongen metalen ‘organisme’ een driedimensionaal tegenbeeld vormt voor de meer dan levensgrote foto van een naakte vrouw erachter.
Ambacht
Een ander lijntje is volgens Flinterman ‘ambacht’, of het ‘ambachtelijke’. Flinterman meent dat kunstwerken op biënnales over het algemeen het ambachtelijke ontberen. Het is echter niet helemaal duidelijk wat hij verstaat onder ‘ambachtelijk’. Volgens Flinterman kan een werk zelfs ambachtelijk zijn als het industrieel vervaardigd is. Ook de belichting en de teksten zouden volgens de curator ‘ambachtelijk’ zijn.
Het ambachtelijke lijkt ‘m vooral te zitten in het heruitvinden van (gebruiks)voorwerpen. In de bijgaande publicatie noemt Flinterman als voorbeeld de ontwerpopdracht die het Nederlandse keramische bedrijf Royal Tichelaar een aantal vormgevers gaf. Onder andere Hella Jongerius en Studio Job ontwierpen een hedendaagse piramide, gebaseerd op een zeventiende-eeuwse pronkvaas uit de collectie van het Rijksmuseum. De designers verdiepten zich hiervoor in het mogelijkheden van keramiek en baktechnieken. De resultaten van dit experiment zijn overigens niet te zien in Hasselt.
Dit element van ‘ambacht’ lijkt vooral te slaan op een discipline: met name designers zijn bezig met het herontdekken van vormen en materialen. Ook in de publicatie blijkt meer nadruk te liggen op het design dan op de beeldende kunst en de mode.
Pistolentas
Toch is het vooral de mode die in Hasselt goed uit de verf komt. In -de voor de hand liggende locatie- het Modemuseum wordt getoond dat mode meer is dan alleen haute couture. Dergelijke collecties zijn er wel -onder meer een prachtige serie extravagante creaties van Marga Weimans waarin haar invloeden, waaronder haar stedelijke omgeving, duidelijk terug te vinden zijn-, maar er is ook beeldende kunst die aan mode verwant is. Dan blijkt dat er toch cross-over werken te vinden zijn op deze triënnale, ondanks het feit dat men er hier deze editie toch bewust afstand van neemt. Onder meer het World Skin Project (2007) van kunstenaar Reineke Otten komt dicht bij het medium mode. In dit werk toont Otten een aantal analyses in woord en kleur van de mondiale huidskleuren.
Spannend gepresenteerd is hier verder de overzichtsshow uit 2008 van Ted Noten: terwijl op een diascherm beelden uit die show worden vertoond, zijn op een soort catwalk extravagante accessoires (een armband met een varken, een kunststof transparante tas met een pistool) te bekijken.
Deze mengvorm in presentatie wordt op de andere locaties echter niet toegepast. In het Cultuurcentrum is vooral beeldende kunst te zien, die in kille witte ruimtes op een vrij strakke wijze gepresenteerd is. Alleen het werk van William Cobbing lijkt hier echt uit de band te springen, bijna letterlijk: uit radiatoren steken een paar benen of oren.
In Z33 lijken er in sommige ruimtes wel bepaalde ‘sferen’ gecreëerd: zo vormen Maarten Baas’ meubels een zithoekje met vilten collages van Thomas Grünfeld en krijgt het trapportaal allure door de hedendaagse rococo klok van Studio Job en de marmerimitaties van Harmen Brethouwer.
De presentatie en de gedachte achter de triënnale mogen dan af en toe wat ver gezocht zijn, de werken zijn over het algemeen zeker de moeite waard. Cobbing vervreemdt en amuseert, Matadin en Van Lamsweerde tonen schoonheid en de ontwerpen van onder meer Baas intrigeren. Maar opgepast: begin vroeg op de dag want er zijn vijf locaties en er is zeer veel te zien!