Tegenwicht tegen de middenmoot
Scandinavië is anno 2012 niet de plek om te zoeken naar films van bovengemiddelde substantie of met grote ambities. Niets dat op de 54e Nordische Filmtage werd vertoond, had veel diepgang, originaliteit of zeggingskracht. Maar overtuigend vakwerk en een paar verrassingen boden prettig tegenwicht tegen de rommel en de middenmoot.
Onderaan de ladder bungelde All You Need is Love, een schaamteloze verzameling romcom-clichés – en een leuke verrassing voor iedereen die na films als In a Better World dacht dat Susanne Bier een serieuze filmmaker was. Een regisseur die een paar jaar geleden juist wel iets in zijn mars leek te hebben, ging faliekant op zijn muil: Jesper Ganslandts tergend inhoudsloze drama Blondie is een fiasco. De film gaat over een cokesnuivend fotomodel en haar zussen, die bijeenkomen op het ouderlijk landhuis om de 70e verjaardag van hun moeder te vieren. Al gauw komt allerlei oud zeer naar boven; confrontaties, uitbarstingen en overspel blijven niet uit. Maar dat Ganslandt niet aan psychologie doet, helpt de film – in tegenstelling tot het prikkelende Ape – al gauw om zeep.
Een ander schoolvoorbeeld van een wanna-be-auteur die teveel geld en vrijheid heeft gekregen is Sara Johnson, die met All That Matters is Past in een onnodig gekunstelde vertelstijl en met een choqueerdrang à la Lars von Trier een ondraaglijke film afleverde. De kijker krijgt bijna medelijden met de hardwerkende acteurs die zich door eindeloze ‘indrigende’ scènes heen slepen, waaronder de onvermijdelijke verkrachtingsscène, zonder dat Johnson de personages psychologisch geloofwaardig maakt.
Geen uitdagingen
Een paar treden hoger stond bijvoorbeeld Eat, Sleep, Die, over een jonge ongeschoolde immigrante die zich na het kwijtraken van haar fabrieksbaantje staande moet houden in de vermeende verzorgingsstaat Zweden. Het is een onbeduidende film, maar wel een oprechte, die bovendien opvallend vrij is van melodrama.
Verschillende andere films blikten terug op gloriemomenten uit de recente Scandinavische geschiedenis, en deden dat zonder uitdagingen. Kon-Tiki is een brave verfilming van Thor Heyerdahls boek over zijn oversteek van de Grote Oceaan op een vlot, een prestatie die een volksheld van hem maakte. De makers kiezen voor een opgewekte stijl die weliswaar vermakelijk is, maar er ook voor zorgt dat de ontberingen van de mannen die 100 dagen op het vlot doorbrachten, nooit echt geloofwaardig – laat staan indringend – worden, en dat de film niets serieus te zeggen heeft over Heyerdahl en zijn leven. Iets meer zeggingskracht had Marie Krøyer, Bille Augusts biopic van de briljante, maar labiele schilder P.S. Krøyer en zijn sterke, maar minder getalenteerde vrouw Marie. Door de nadruk te leggen op Maries strijd voor onafhankelijkheid heeft de film heeft licht feministische inslag, maar in wezen is ook dit een eersteklas white elephant: waardig gefilmd, heel knap geacteerd en zonder een sprankeltje persoonlijkheid of durf.
Conflicten in isolatie
Bovenaan de ladder stond in zekere zin Thomas Vinterbergs drama rond een vermeende pedofiel Jagten, dat ook niets nieuws biedt, maar wel met intelligentie en precisie is geregisseerd, en waaruit (op een paar jammerlijke uitzonderingen na) alle overbodige scènes en verwikkelingen zijn gesnoeid. Daardoor komt nogal wat druk op de cast te liggen die, aangevoerd door Mads Mikkelsen en inclusief kinderen, uitmuntend speelt. De film is voorzien van een geweldig ontnuchterend slot, maar won desondanks de publieksprijs.
Veel verrassender dan Vinterbergs vakwerk waren echter twee oorlogsfilms: Into the White en An Enemy to Die For. De eerste is een zeer onderhoudend Kammerspiel over drie Britse en twee Duitse soldaten die samen een paar dagen in een Noorse berghut moeten overleven. Heel capabel geregisseerd door Peter Næss, een broodfilmer die de laatste jaren prutswerk leverde. Wie voor lief neemt dat de Nazi’s vloeiend Engels spreken, kan zich vermaken met een geloofwaardige psychologische machtsstrijd tussen beide kampen.
De tweede is een vlotte thriller, eveneens met explosieve situaties op een geïsoleerde locatie. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog reist een groep wetenschappers per schip naar Spitsbergen om bewijs te zoeken voor Wegeners theorie over de verschuiving van de continenten. De conflicten tussen de Noorse kapitein, de Zweedse, joodse en Duitse passagiers en de Russische bemanning lopen hoog op na het nieuws van de invasie van Polen. Peter Dalles film slaagt waar talloze eerdere inter-Europese producties faalden: er is een doortimmerd scenario, een duidelijke regiestijl, consistente acteerprestaties, ruimte voor humor en een prettig gebrek aan mooifilmerij. Zo worden ze niet vaak meer gemaakt in Europa, laat staan in Scandinavië.