Film / Achtergrond
special: Nordische Filmtage Lübeck 2014

Business as usual

Het jaarlijkse Scandinavische filmfestival in de Duitse Hanzestad Lübeck bood meer van hetzelfde, met enkele verrassende uitschieters.

Business as usual op de Nordische Filmtage. Het jaarlijkse Scandinavische filmfestival in Hanzestad Lübeck blijft een uitzonderlijk goed georganiseerd festival: de technische problemen waarmee digitale projectie nog steeds op vrijwel elk festival gepaard gaat, bleven uit, en alle films werden ingeleid door een deskundige medewerker of een betrokkene bij de filmproductie—vaak de regisseur zelf. Een klein handjevol programmawijzigingen (op maar liefst 172 films) was ruim van tevoren bekend en werd keurig gecommuniceerd.

Scène uit <em>Hallå hallå</em>

Scène uit Hallå hallå

Geen onverdeeld genoegen

Ook de programmering was als gebruikelijk, maar dat blijft niet voor iedereen een onverdeeld genoegen. Het grote publiek was tevreden: dat reageerde in een uitverkochte zaal uitzinnig op Maria Bloms Hallå hallå (2014), en beloonde haar met de publieksprijs. De film is een platte komedie over een verpleegkundige die terugverlangt naar de man van haar twee kinderen. Er valt weinig anders over te zeggen dat Blom (die betere films heeft gemaakt) een zo breed mogelijk publiek wil aanspreken en dat ten koste laat gaan van alle geloofwaardigheid, een uitstekende hoofdrol van de Finse actrice Maria Sid ten spijt.

Genuanceerdere humor bevatte 1001 Grams, de eerste film van Bent Hamer sinds Kitchen Stories (2003) met een oprecht origineel onderwerp: de wereld van de internationale meetinstituten (de MacGuffin is het Noorse prototype van de kilogram). De plot is aandoenlijk, hoewel wat minder origineel: de vraag hoeveel een kilogram precies weegt, wordt gekoppeld aan de vraag wat een emotieloos, eenzaam bestaan als meetambtenaar eigenlijk waard is. Typisch Hamer, wat betekent dat hij ook deze keer de verleiding niet kan weerstaan om enkele momenten van overdreven sentimenteel ‘magisch realisme’ in te lassen. Toch is dit overduidelijk een film van een regisseur die precies weet wat hij wil, en dat feilloos bereikt.

Scène uit <em>Force majeure</em>

Scène uit Force majeure

Ambities

Ook bovengemiddeld interessant was Ruben Östlunds Force majeure (Turist, 2014). De regisseur gaat in de trant van Involuntary en Play gestaag verder met het ontleden van sociaal ongemak: de film gaat over een gezin dat op wintersport is en in een crisis verzeilt als de vader/echtgenoot niet bepaald heldhaftig reageert op een ogenschijnlijk levensgevaarlijke lawine. Östlunds meedogenloze focus op de vele manieren waarop we het elkaar en onszelf onherroepelijk moeilijk maken, is meesterlijk, zeker met zulke overtuigende acteurs als in Force majeure. De film heeft echter iets pompeus. Östlund is nooit echt lichtvoetig tewerk gegaan bij zijn project, maar nu begint het wel erg gewichtig te worden: hij heeft zijn film ingedeeld in hoofdstukken, die hij steeds inluidt een fragment uit Vivaldi’s vier jaargetijden.

Östlund mag dan pretenties hebben, hij heeft in elk geval ambities, wat voor de overgrote meerderheid van de in Lübeck vertoonde films niet gezegd kan worden. Internationaal worden vooral de films van de weinige Scandinavische excentriekelingen vertoond, maar Scandinavië produceert net als elke andere regio voornamelijk films die zich in bijna niets onderscheiden van de middenmoot van de internationale cinema. Zulke films voeren noodzakelijkerwijs de boventoon op een festival als de Nordische Filmtage. Het is vakwerk dat narratief, esthetiek en qua toon, vorm en stijl netjes door de filmopleidingen opgelegde sjablonen, schema’s en regeltjes volgt, wat verklaart dat zo veel Scandinavische regisseurs en acteurs hun weg naar Hollywood vinden. Het verschil met sommige andere landen is hooguit dat de films vaak een hoger (acteer)technisch competentieniveau hebben.

Zodoende kan een dertien-in-eendozijnfilm soms heel verrassend uitpakken, zoals in het Deense The Sunfish (Klumpfisken, 2014), een portret van een ouderwetse visser van middelbare leeftijd in Noord-Jutland. Het laat zich moeiteloos voorspellen hoe het de man verloopt, maar de film biedt een honderd procent geloofwaardig beeld van de problemen waar de hedendaagse vissersgemeenschap in een afgelegen regio mee te maken heeft, en werkt daarom toch behoorlijk meeslepend. Ook een film als Speed Walking (Kapgang, 2014), een coming-of-agefilm die in de jaren zeventig speelt, heb je al talloze malen gezien: een opzichtige metafoor (snelwandelen voor snel volwassen worden), een typische retrosfeer, dramatische familietaferelen enzovoort. Maar de film is zo goed geacteerd, en zo eerlijk—en verbazingwekkend expliciet—over de vaagheden van de seksuele volwassenwording van de hoofdrolspelers, dat hij als drama ronduit indringend is. Wie had dat verwacht van de regisseur van The Girl With the Dragon Tattoo?

Scène uit <em>Life In a Fishbowl</em>

Scène uit Life In a Fishbowl

Wereldklasse

De beste acteerprestatie die ik zag, was van Þorsteinn Bachmann als aan lager wal geraakte schrijver in het IJslandse Life In a Fishbowl (Vonarstræti, 2014). Hij zet een personage neer dat even overtuigend poëzie voordraagt als stomdronken en vol zelfhaat over straat waggelt. De film, een melodrama dat op een nogal gekunstelde manier personages uit alle lagen van de IJslandse samenleving van vlak voor de crisis laat samenkomen, is geen grote sprong voorwaarts voor de IJslandse cinema, maar bevat acteerwerk van wereldklasse. De regisseur, Baldvin Zophoniasson,  ontving een prijs van de NDR, maar Bachmann, die hem in ontvangst na, was degene die hem verdiende.